In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2013, staat de erfdienstbaarheid centraal. Eiser, eigenaar van een perceel in Almelo, vordert de verwijdering van een schutting die door gedaagde sub 1 is geplaatst, waardoor hij zijn recht van uitweg niet onbelemmerd kan uitoefenen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onmogelijkheid tot uitoefening van de erfdienstbaarheid, aangezien eiser nog steeds gebruik kan maken van de inrit. De rechtbank benadrukt dat er geen redelijk alternatief voorhanden is voor eiser, wat zijn belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid versterkt. De belangenafweging tussen eiser en gedaagde sub 1 leidt tot de conclusie dat het belang van gedaagde sub 1 bij opheffing van de erfdienstbaarheid niet zwaarwegend genoeg is om de erfdienstbaarheid te frustreren. De rechtbank wijst de vordering van gedaagde sub 1 tot opheffing van de erfdienstbaarheid af en gebiedt gedaagde sub 1 zich te onthouden van het opwerpen van belemmeringen voor eiser. De vordering tot betaling van een dwangsom wordt afgewezen, omdat deze niet concreet is onderbouwd. Gedaagde sub 1 wordt veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vordering in reconventie wordt afgewezen.