ECLI:NL:RBOVE:2013:2629

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
C/08/136462 HA ZA 13-94
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Taalman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en opheffing in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 2 oktober 2013, staat de erfdienstbaarheid centraal. Eiser, eigenaar van een perceel in Almelo, vordert de verwijdering van een schutting die door gedaagde sub 1 is geplaatst, waardoor hij zijn recht van uitweg niet onbelemmerd kan uitoefenen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onmogelijkheid tot uitoefening van de erfdienstbaarheid, aangezien eiser nog steeds gebruik kan maken van de inrit. De rechtbank benadrukt dat er geen redelijk alternatief voorhanden is voor eiser, wat zijn belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid versterkt. De belangenafweging tussen eiser en gedaagde sub 1 leidt tot de conclusie dat het belang van gedaagde sub 1 bij opheffing van de erfdienstbaarheid niet zwaarwegend genoeg is om de erfdienstbaarheid te frustreren. De rechtbank wijst de vordering van gedaagde sub 1 tot opheffing van de erfdienstbaarheid af en gebiedt gedaagde sub 1 zich te onthouden van het opwerpen van belemmeringen voor eiser. De vordering tot betaling van een dwangsom wordt afgewezen, omdat deze niet concreet is onderbouwd. Gedaagde sub 1 wordt veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vordering in reconventie wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/136462 HA ZA 13-94
datum vonnis: 2 oktober 2013 (t)
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

1.[eiser],

2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. H.V. van Ettinger te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
verder te noemen [gedaagde sub 1],
advocaat: mr. G.A. Hendriks te Almelo.

1.Het procesverloop

1.1
Voor een weergave van het procesverloop wordt verwezen naar wat daarover staat vermeld in het tussenvonnis van 29 mei 2013. Ingevolge dat tussenvonnis heeft op
8 juli 2013 een comparitie van partijen tevens decente plaatsgevonden aan het adres [adres] te Almelo, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] nog een akte houdende vermeerdering van eis in reconventie ingediend, waarna [eiser] een antwoordakte heeft genomen.
1.3
Daarna is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak –bij vervroeging- is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
In deze zaak staat het volgende vast.
2.2
[eiser] is eigenaar van het perceel, gelegen aan de [adres] te Almelo.
[gedaagde sub 1] is eigenaar van het perceel [adres] te [adres]. De percelen grenzen aan elkaar, zodat [eiser] en [gedaagde sub 1] buren van elkaar zijn.
2.3
Tussen de woningen van [eiser] en [gedaagde sub 1] bevindt zich een inrit, die in eigendom toebehoort aan [gedaagde sub 1]. De inrit leidt naar het achtererf van
[gedaagde sub 1]. In het verlengde van de inrit bevindt zich de garage van
[gedaagde sub 1]. Halverwege de inrit is een schutting/toegangspoort geplaatst, die toegang geeft naar het achtererf van [gedaagde sub 1]. Aan de rechterzijde van de inrit, bevindt zich een (aparte) toegangsdeur naar het achtererf van [eiser].
2.4
Ten gunste van het perceel van [eiser] en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] is bij akte een erfdienstbaarheid gevestigd. Deze erfdienstbaarheid luidt:
“Erfdienstbaarheden.
Bouwperceel 43 werd bij akte van transport op zes en twintig mei negentienhonderd vijf en zestig voor notaris H.M. Oosterhout, voornoemd, verleden, overgeschreven ten gemelde hypotheekkantore op dezelfde dag in deel 1508 nummer 120 ten laste van het naastliggende bouwperceel nummer 42 (plaatselijk gemerkt [adres]) bevoorrecht met de erfdienstbaarheid van uitweg, ook voor in- en uitrit van een personenauto, een en ander zoals met blauwe kleur is aangegeven op voormelde tekening van [X]”
2.5
Op genoemde tekening van [X] staat de gehele inrit, tot de garage van [gedaagde sub 1], met een blauwe kleur aangegeven.

3.Het gevorderde

In conventie

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
  • [gedaagde sub 1], hoofdelijk, te gebieden binnen vier weken na betekening van het vonnis zorg te dragen voor het voor hun rekening verwijderen van de schutting, opdat de erfdienstbaarheid kan worden uitgeoefend op de wijze zoals opgenomen in de akte en tekening van [X] en
  • [gedaagde sub 1], hoofdelijk, te gebieden zich in de toekomst te onthouden van het opwerpen van belemmeringen van welke aard ook, waardoor het vrije en ongestoorde gebruik van de hiervoor bedoelde erfdienstbaarheid van weg beperkt kan worden aan de zijde van eisers;
  • [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een dwangsom ad € 1.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of dagdeel daarvan dat gedaagden niet voldoen aan het gevorderde onder 1 en 2;
  • [gedaagde sub 1] te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, met bepaling dat wettelijke rente zal zijn verschuldigd met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
In reconventie
3.2
[gedaagde sub 1] vordert – na wijziging - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het bij akte d.d. 26 mei 1965 ten behoeve van bouwperceel 43 ([adres]) ten laste van bouwperceel 42 ([adres]) gevestigde recht van erfdienstbaarheid, bestaande uit een erfdienstbaarheid van uitweg, ook voor de in- en uitrit van een personenauto, een en ander om te komen van- en te gaan naar de [straat], op te heffen, dan wel op te heffen met uitzondering van de erfdienstbaarheid tot aan de toegangspoort van [gedaagde sub 1];
  • te bepalen dat het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de voor het passeren van de notariële akte noodzakelijke medewerking van [eiser].
4. De standpunten van partijen
In conventie
4.1
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij zijn recht van uitweg niet
onbelemmerd kan uitoefenen omdat [gedaagde sub 1] een schutting heeft geplaatst. Door de schutting wordt hij gehinderd om zijn achtererf te bereiken met een aanhanger.
4.2
Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiser] zijn recht verwerkt, omdat hij nooit bezwaar heeft gemaakt tegen de huidige situatie. Bovendien heeft [eiser] geen rechtens te respecteren belang bij verwijdering van de schutting/toegangspoort.
In reconventie
4.3
[gedaagde sub 1] legt aan zijn vordering in reconventie ten grondslag dat [eiser] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.4
[eiser] betwist dat. Opheffing van de erfdienstbaarheid zou betekenen dat [eiser] zijn tuin slechts kan bereiken via zijn woning in plaats van, zoals nu het geval is, via de oprit naast zijn woning. Opheffing zou ook een waardeverminderend effect op de woning hebben.
4.5
Voor zover van belang zal hierna worden ingegaan op de stellingen van partijen.

5.De beoordeling

In conventie en reconventie

5.1
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie worden deze hierna gezamenlijk behandeld.
Opheffing
5.2
De rechtbank zal de in reconventie gevorderde opheffing van de erfdienstbaarheid als eerste bespreken, omdat deze het meest verstrekkend is.
5.3
Ingevolge artikel 5:79 BW - krachtens artikel 68a Overgangswet NBW van toepassing op vóór 1 januari 1992 gevestigde erfdienstbaarheden - kan de rechter de erfdienstbaarheid op vordering van de eigenaar van het dienende erf opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
5.4
Van onmogelijkheid tot uitoefening van de erfdienstbaarheid is geen sprake, ook niet ten gevolge van de verminderde mogelijkheid c.q. onmogelijkheid voor [eiser] om met een aanhangwagen via de oprit van [gedaagde sub 1] zijn achtererf te kunnen bereiken.
5.5
Op dit moment wordt de oprit tussen de beide percelen door [eiser] gebruikt om vanaf de openbare weg achter de woning en in de tuin te komen en andersom. Voor [eiser] is het gebruik van de inrit van [gedaagde sub 1], anders dan via zijn woning, de enige mogelijkheid om van de [straat] naar de achterzijde van zijn woning te komen en vice versa. Nu geen redelijk alternatief voorhanden is, heeft [eiser] een redelijk belang bij handhaving van de bestaande erfdienstbaarheid. Hoewel de bereikbaarheid van zijn
achtererf het voornaamste belang van [eiser] bij instandhouding is, vertegenwoordigt de erfdienstbaarheid (bij verkoop van het hem in eigendom toebehorende perceel) ook een zekere financiële waarde.
5.6
Bij de afweging van het belang van [eiser] bij handhaving van de erfdienstbaarheid en het belang van [gedaagde sub 1] als eigenaar van het dienende erf, geldt een strenge maatstaf. [gedaagde sub 1] zal, tegenover het belang van [eiser], een zeer zwaar belang moeten hebben bij de opheffing van de erfdienstbaarheid.
5.7
Het belang van [gedaagde sub 1] bij opheffing is, zo begrijpt de rechtbank, gelegen in gewenste privacy en het vrijelijk kunnen beschikken over de oprit, die (voorbij de toegangspoort) op dit moment als tuin is ingericht. Hoewel de rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] waarde hecht aan een ongestoord gebruik van zijn perceel, wat een te respecteren belang is, is dit belang, gelet op de belangen van [eiser] bij instandhouding, onvoldoende zwaarwegend om opheffing van de erfdienstbaarheid te rechtvaardigen.
5.8
Subsidiair heeft [gedaagde sub 1] gedeeltelijke opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd. Artikel 5:79 BW is echter slechts van toepassing ingeval een gehele opheffing van de erfdienstbaarheid wordt geëist. Artikel 5:78 BW betreft het wijzigen van een erfdienstbaarheid waaronder mede moet worden verstaan een gedeeltelijke opheffing. Artikel 5:78 BW staat een wijziging van een erfdienstbaarheid slechts toe op grond van onvoorziene omstandigheden of als het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid, die ouder is dan 20 jaar, in strijd is met het algemeen belang. In deze situatie doen deze omstandigheden zich niet voor.
5.9
Dat betekent dat de vordering in reconventie tot (gedeeltelijke) opheffing van de erfdienstbaarheid zal worden afgewezen.
Erfdienstbaarheid
5.1
Het recht van erfdienstbaarheid is een beperkt recht, dat wordt verleend voor een specifiek doel. De inhoud en de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend, wordt bepaald door de akte van vestiging, die in dit geval is weergegeven onder 2.4.
5.11
De erfdienstbaarheid van weg strekt ertoe, zoals uit haar bewoordingen blijkt, dat [eiser] vanaf het achtererf van zijn perceel over de inrit moet kunnen komen van en gaan naar de openbare weg, de [straat] Blijkens de tekst van de erfdienstbaarheid moet dat niet alleen kunnen worden uitgeoefend te voet, maar ook met een personenauto.
5.12
Deze erfdienstbaarheid van weg loopt vanaf de voorzijde van de inrit tot aan de berging/garage van [gedaagde sub 1]. Dat blijkt immers uit de bij de akte behorende tekening van [X], waarnaar de akte verwijst en waarop de gehele inrit, tot aan de garage van [gedaagde sub 1] als blauw is weergegeven. Het staat [eiser] volgens de akte (dus) vrij de (gehele) oprit te gebruiken om personen toegang te verschaffen tot zijn erf en om deze te gebruiken als in- en uitrit van zijn personenauto. Dat vloeit immers uit de erfdienstbaarheid voort.
5.13
Anderzijds betekent de erfdienstbaarheid van weg niet dat de uitweg geheel vrij moet zijn. In de akte is daarover niets bepaald. Daarnaast heeft de eigenaar van een erf op grond van artikel 5:48 BW het recht om zijn erf af te sluiten. Dit recht heeft hij ook wanneer op het erf een erfdienstbaarheid rust, zolang de eigenaar van het heersende erf ([eiser]) onbelemmerde toegang houdt tot het dienende erf ([gedaagde sub 1]) om de erfdienstbaarheid uit te oefenen. Of afsluiting van het dienend erf in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar is, hangt af van de vraag of uitoefening van het recht van uitweg op onredelijke wijze wordt bemoeilijkt.
5.14
Het gaat in deze zaak dan ook om de vraag of afsluiting van het perceel van
[gedaagde sub 1] door de aanwezige toegangspoort, het recht van in- en uitweg van [eiser] op onredelijke wijze bemoeilijkt. Dat is niet het geval als [eiser] de mogelijkheid heeft om op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van [gedaagde sub 1], zich de toegang tot zijn erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid.
5.15
Hoewel [gedaagde sub 1] tijdens de gerechtelijke plaatsopneming onweersproken
heeft gesteld dat niet alleen het linkerdeel dat normaliter dienst doet als toegangsdeur, maar ook het rechterdeel van de toegangspoort (gezien vanaf de [straat]) open kan, blijkt uit de situatie ter plaatse dat het voor [eiser] op dit moment niet mogelijk is om met een personenauto (of aanhanger zoals [eiser] wenst) in zijn tuin te komen. Dat komt echter niet zozeer vanwege de toegangspoort, die, als beide deuren open zijn, een vrije doorgang voor een personenauto of aanhanger kan geven, maar meer doordat partijen coniferen op de erfafscheiding hebben geplaatst en
[gedaagde sub 1] de oprit voorbij de toegangspoort heeft ingericht als tuin (aanwezige bloembak op de oprit), zodat de genoemde doorgang naar de tuin van [eiser] onmogelijk is gemaakt. Omdat de toegangspoort [eiser] dus niet zozeer belemmert in de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid, zal de vordering tot verwijdering daarvan worden afgewezen. In dat licht is de vordering om [gedaagde sub 1] te gebieden zich te onthouden van het opwerpen van belemmeringen van welke aard ook, waardoor het vrije en ongestoorde gebruik van de erfdienstbaarheid van weg beperkt kan worden, wel toewijsbaar. Meer of anders heeft [eiser] in dat kader niet gevorderd.
5.16
Voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] de erfdienstbaarheid niet mag frustreren door de toegangspoort af te sluiten en/of de oprit anderszins ontoegankelijk te maken voor [eiser]. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in het geval de toegangsdeur door middel van het slot wordt afgesloten, het verschaffen van een sleutel van de toegangspoort aan [eiser] voorkomt dat het recht van uitweg buitenproportioneel wordt bemoeilijkt.
Rechtsverwerking
5.17
Voor het door [gedaagde sub 1] gedane beroep op rechtsverwerking geldt, dat de bevoegdheid van [eiser] om naleving van de ten behoeve van zijn perceel gevestigde erfdienstbaarheid te vragen, niet teniet gaat door het feit dat hij deze bevoegdheid gedurende een reeks van jaren niet heeft uitgeoefend. Evenmin gaat deze teniet, zoals [gedaagde sub 1] stelt, doordat [eiser] nooit bezwaar heeft gemaakt tegen de manier waarop uitoefening werd gegeven aan de erfdienstbaarheid.
5.18
Van rechtsverwerking is alleen sprake wanneer de rechthebbende zich heeft gedragen
op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is (HR 7 juni 1991, LJN ZC0271). Dat is het geval als zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, dan wel de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
5.19
De door [gedaagde sub 1] gestelde omstandigheid dat [eiser] in 2002 zijn toegangsdeur
een paar meter naar achteren wilde verplaatsen, maar dat niet heeft gedaan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het vertrouwen is gewekt dat hij zijn aanspraak op de ten behoeve van zijn perceel geldende erfdienstbaarheid niet meer geldend zou maken. In de stelling dat [eiser] zijn deur naar achteren wilde verplaatsen ligt eerder het tegendeel besloten.
5.2
Andere bijzondere omstandigheden zijn door [gedaagde sub 1] niet gesteld of gebleken, zodat het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen.
Slotsom
5.21
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de vordering in conventie tot verwijdering van de toegangspoort afwijzen. De vordering om [gedaagde sub 1] te gebieden zich te onthouden van het opwerpen van belemmeringen van welke aard ook, waardoor het vrije en ongestoorde gebruik van de erfdienstbaarheid van weg beperkt kan worden, zal worden toegewezen.
5.22
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat niet concreet is aangegeven waaruit de gevorderde handelingen bestaan.
5.23
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de kant van [eiser] zijn
in conventie € 370,76 aan verschotten (€ 96,76 kosten dagvaarding en € 274,- griffierecht) en € 904,- (2 punten; tarief II) aan salaris van de advocaat en
in reconventie € 452 (1 punt; tarief II) aan salaris van de advocaat.

6.De beslissing

In conventie

De rechtbank:
gebiedt [gedaagde sub 1], hoofdelijk, zich te onthouden van het opwerpen van belemmeringen van welke aard dan ook, waardoor het vrije en ongestoorde gebruik van de erfdienstbaarheid van weg beperkt kan worden aan de zijde van [eiser];
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald,
[gedaagde sub 1] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 370,76 aan verschotten en € 904,- wegens salaris van de advocaat;
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover gedaagde niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten. Aan de kant van [eiser] worden deze begroot op € 452,- aan salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Taalman en op 2 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.