3.de bevoorrading niet door middel van kleine bestelauto’s plaatsvindt maar door grotere vrachtauto’s, die niet passen op de daarvoor bestemde parkeerplaats en het overige verkeer derhalve zullen hinderen en in gevaar brengen.
Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van de eerste twee waarnemingen opgemerkt dat een gebruik van de loopsteiger voor het laten inschepen van personen in de onderzoeken bij de ruimtelijke onderbouwing niet als uitgangspunt is meegenomen, omdat dit ter plaatse niet is toegestaan. Deze stelling van eisers berust volgens verweerder op de op zichzelf juiste constatering van een tweetal incidenten van oneigenlijk gebruik van de loopsteiger dat in de toekomst niet meer plaats zal vinden. Verweerder heeft de betrokken rederijen er reeds op gewezen dat inschepen van personen elders dient plaats te vinden en dat de salonboten voor het genereren van stroom gebruik moeten maken van de ter plaatse beschikbare walstroomvoorziening. Voorts heeft verweerder de rederijen er met nadruk op gewezen dat bij herhaling van onjuist gebruik van de loopsteiger handhavend zal worden opgetreden. Op zichzelf wordt door partijen niet betwist dat het incidenten betroffen zodat aan de juistheid daarvan niet behoeft te worden getwijfeld. Evenmin bestaat aanleiding om te twijfelen aan de opmerkingen van verweerder in deze. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze incidenten dan ook op goede gronden niet als uitgangspunt voor de onderzoeken betrokken. Dit geldt eveneens voor de derde waarneming, echter daarbij geldt dat eventueel te treffen maatregelen voor verkeer dat ter plaatse gevaar of hinder ondervindt van geparkeerde voertuigen via het nemen van een verkeersbesluit dienen te worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling van eisers dan ook niet leiden tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit in redelijkheid niet op de onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft mogen doen steunen. Dit betoog faalt derhalve.
4.3.3 De locatie Pothoofd heeft volgens eisers geen ruimte voor schepen die personen vervoeren. Omdat daar ook zware vrachtschepen varen kan een uitermate gevaarlijke situatie ontstaan. Verweerder schept desondanks de mogelijkheid voor het afmeren van voor langere tijd geparkeerde salonboten die tot drie maal hoger zijn dan de voor korte tijd aanwezig zijnde vrachtschepen. Eisers wijzen daarbij op de berekeningen zoals die zijn gemaakt in het advies d.d. 21 juli 2011 van ontwerpbureau Adonin. Daaruit zou volgen dat de steiger slechts geschikt is voor salonboten met een maximale lengte van 70 meter en een waterverplaatsing van 970 ton. Uit onderzoek van rederij Eureka zou volgens eisers echter ook gebleken zijn, dat de nieuwe loopsteiger op vele punten ongeschikt is voor zowel afmeren als gebruik. Eisers hebben geconstateerd dat met regelmaat grotere en zwaardere schepen aan de nieuwe loopsteiger aanleggen als gevolg van het gegeven dat aan de overzijde bij de Prins Bernhardsluizen een te kleine steiger als wachtplaats voor het schutten dient te worden gebruikt. Voor de schade die daardoor aan het dijklichaam of de inlaat van het gemaal ontstaat, houden eisers verweerder verantwoordelijk.
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft – zo blijkt uit de stukken en uit hetgeen ter zitting onweersproken is gesteld – in de ruimtelijke onderbouwing, gebaseerd op eigen onderzoek, informatie van Rijkswaterstaat en de rapportage van Adonin, duidelijk en gemotiveerd aangegeven tot waar (binnen de fictieve lijn) schepen kunnen afmeren. Daarbuiten is afmeren niet toegestaan. Het afmeren dient bovendien in overleg met de aldaar bevoegde havenmeester te geschieden zodat toezicht op de veiligheid van het verkeer over het water is gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers, nu zij niet zelf een rapport of advies in het geding hebben gebracht waaruit het tegendeel kan worden geconcludeerd, niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe loopsteiger tot dusdanig gevaarlijke situaties zal leiden dat de ruimtelijke onderbouwing op dit aspect als onvoldoende moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling van eisers dan ook niet leiden tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit in redelijkheid niet op de onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft mogen doen steunen. Dit betoog faalt derhalve.
4.3.4 Het milieuonderzoek is volgens eisers – anders dan verweerder stelt – niet bij de uitgangspunten in de ruimtelijke onderbouwing in aanmerking genomen, omdat daarmee pas een start is gemaakt nadat het verweerder duidelijk werd dat er bezwaren gingen komen. Eisers doelen daarbij op de onderzoeken van Grontmij, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het Rapport natuurtoets van 22 februari 2012 en de Notitie Luchtkwaliteit van 29 februari 2012.
Eisers hebben deze stelling niet nader onderbouwd in die zin dat zij argumenten hebben aangevoerd als gevolg waarvan de ruimtelijke onderbouwing het bestreden besluit ten aanzien van dit aspect niet zou kunnen dragen. De rechtbank kent aan deze stelling dan ook niet een zodanig gewicht toe dat moet worden geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit in redelijkheid niet op de onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft mogen doen steunen. Dit betoog faalt derhalve.
4.3.5 Eisers menen verder dat Grontmij, die in het kader van de ruimtelijke onderbouwing een aantal onderzoeken heeft verricht, voor het vaststellen van de geluidsbelasting is uitgegaan van grove onjuistheden en onjuiste uitgangspunten. In een realistisch scenario zullen de grenswaarden worden overschreden. Als voorbeelden voor dat scenario benoemen eisers het gegeven dat de schepen andersom afmeren, waardoor de geluidsbron dichter bij de appartementen komt te liggen en wat leidt tot een aanzienlijke verhoging van de geluidsbelasting. Aan de havenzijde blijkt het geluidsniveau als gevolg van de stationair draaiende motor van het schip de River Dream en de stroomgenerator van het schip Eureka I voorts ruim boven het redelijkerwijs aanvaardbare. Voor de bevoorrading van het vlaggenschip de River Dream is een veelvoud van verweerders uitgangspunt (van 4 rolcontainers per week) nodig hetgeen ernstige gevolgen heeft voor geluidhinder. Waar gewerkt wordt met hogedrukreinigers is geluidsoverlast te verwachten. Volgens Grontmij leiden de piekgeluidniveaus van de aanlegsteiger niet tot overschrijding van de grenswaarden. Verweerder accepteert dat gegeven, maar eisers stellen te hebben aangetoond dat de geluidsnormen ruimschoots worden overschreden.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Eisers hebben ten aanzien van het aspect geluidsbelasting zelf een akoestisch rapport in het geding gebracht. Dit rapport is opgesteld door eiser 2, die vanuit zijn professie als Em. Hoogleraar Trillingen en Akoestiek bij de Universiteit Twente op dit gebied zowel door eisers als verweerder deskundig wordt geacht. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Verweerder bestrijdt de juistheid van de in het rapport van de door eiser 2 gehanteerde rekenmethodes niet. Wel bestrijdt verweerder de uitgangspunten en daarmee de uitkomsten.
De rechtbank concludeert dat de uitkomsten van de door partijen verrichte geluidsonderzoeken uiteen lopen, omdat zij verschillende uitgangspunten hanteren. Grontmij heeft bij de berekening van de geluidsbelasting de uitgangspunten gehanteerd zoals die in de ruimtelijke onderbouwing zijn vastgesteld als norm voor de berekening. Eisers menen echter dat verweerders uitgangspunten niet realistisch zijn en dat andere uitgangspunt hadden moeten worden gehanteerd.
Bij de vaststelling van de geluidsbelasting zoals die voor de woonappartementen van eisers zou moeten gelden is zijdens verweerder aansluiting gezocht bij de SBI-2008 code 932 voor jachthavens met diverse voorzieningen alsmede de VNG-handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De voorkeursgrenswaarde voor directe hinder in een “rustige woonwijk” is hierin op basis van functiescheiding gesteld op 45 dB(a) overdag, 40 dB(a) in de avond en 35 dB(a) voor de nacht. Piekniveaus van directe hinder worden op grond van die handreiking gesteld op respectievelijk maximaal 70, 65 en 60 dB(a). Voor indirecte hinder geldt daarbij een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(a) en een maximale richtwaarde van 65 dB(a). Hoewel verweerder in twijfel trekt of de woonappartementen van eisers in een zodanige woonwijk zijn gelegen, zij liggen immers nabij het industrieterrein Bergweide en de IJssel waarvoor hogere waarden gelden, is bij de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van de waarden zoals die gelden voor een rustige woonwijk. De rechtbank acht dit uitgangspunt niet onjuist.
Grontmij is in zijn Rapport akoestiek van 29 februari 2012 uitgegaan van de door verweerder in de ruimtelijke onderbouwing gegeven uitgangspunten:
- het aan- en afmeren van een schip: 0.66 uur overdag;
- het gebruik van een hogedrukspuit: 4 uren overdag;
- het varen van een salonboot: 8 bewegingen overdag;
- de verplaatsing van rolcontainers: 8 bewegingen overdag;
- de verplaatsing van een personenwagen: 8 bewegingen overdag;
en heeft op basis daarvan in het onderzoek geconstateerd dat de voorkeursgrenswaarde voor een rustige woonwijk, de piekgeluidsniveaus en de etmaalwaarde voor indirecte hinder overdag ten hoogste respectievelijk 44, 68 en 48 dB(a) bedragen voor de gemeten geluidsbronnen, zodat de geluidsbelasting de norm niet overstijgt. Verweerder heeft deze conclusies in de ruimtelijke onderbouwing overgenomen als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening.
Naar het oordeel van de rechtbank stellen eisers de juistheid van deze uitgangspunten terecht ter discussie. Uit verweerders ruimtelijke onderbouwing noch uit het rapport van Grontmij kan duidelijk en eenduidig worden opgemaakt op grond waarvan de gemeten bronnen uitsluitend overdag geluid zullen produceren en niet ook ‘s avonds of ’s nachts en voorts niet of de gehanteerde frequenties in aantal of uren op realiteit berusten. Schepen kunnen immers zo vaak als nodig is en op willekeurige momenten van de dag aan de loopsteiger afmeren. Voorts acht de rechtbank het met eisers onaannemelijk dat een beperkt aantal van vier rolcontainers per week (8 bewegingen) van het formaat zoals dat bij supermarkten wordt gehanteerd een realistisch uitgangspunt is voor de bevoorrading van schepen met een passagierscapaciteit zoals bijvoorbeeld de River Dream. Geen inzicht wordt daarnaast verschaft over de vraag in hoeverre dergelijke schepen met meerdere tegelijk aan de loopsteiger afgemeerd zullen liggen en geluid producerende activiteiten gelijktijdig of opeenvolgend zullen verrichten. Al deze aspecten verdienen naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek, omdat deze mede bepalend zijn voor de vraag of de geluidswaarden, zoals verweerder die bij het bestreden besluit als uitgangspunt heeft genomen en die vooralsnog niet nadien lijken te zijn opgeschaald, niet alsnog worden overschreden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het akoestisch rapport van eisers blijkt dat op basis van andere uitgangspunten geenszins uitgesloten is dat sprake zal zijn van overschrijdingen van de desbetreffende geluidwaarden. Voorts is desgevraagd bevestigd dat vooraf duidelijk was welke schepen, destijds gelegen aan de Worp, aan de loopsteiger zouden afmeren, zodat een concrete(re) inventarisatie van de activiteiten en onderbouwing van de uitgangspunten van het onderzoek van verweerder verwacht had mogen worden. De enkele, niet onderbouwde verklaringen van verweerder ter zitting, dat de uitgangspunten voortkomen uit ‘eigen’ ervaringen, acht de rechtbank onvoldoende. Aldus moet worden geoordeeld dat verweerder de resultaten van het geluidsonderzoek van Grontmij in redelijkheid niet aan de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning ten grondslag had mogen leggen.