In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [naam 1], eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. De zaak betreft een boete die aan eiseres was opgelegd op basis van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wegens het niet beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor een vreemdeling die werkzaamheden verrichtte in haar restaurant. De boete was oorspronkelijk vastgesteld op € 12.000,00, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 6.000,00. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 september 2013, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. W.P. Maris, en verweerder door mr. P. Farahami en drs. J. van Dommelen. De rechtbank overwoog dat de bewijsvoering van de overtreding en de motivering van het sanctiebesluit aan strenge eisen moeten voldoen, gezien de punitieve aard van de boete.
De rechtbank concludeerde dat onvoldoende bewijs was geleverd dat de vreemdeling, die de vader van een vennoot was, werkzaamheden verrichtte waarvoor een tewerkstellingsvergunning nodig was. De vreemdeling was op dat moment 73 jaar oud en had gezondheidsproblemen, wat meebracht dat hij niet in staat was om arbeid in de zin van de Wav te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden, indien al uitgevoerd, ten behoeve van een familiediner waren en niet als arbeid in de zin van de Wav konden worden aangemerkt.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 944,00, en moest het betaalde griffierecht van € 318,00 vergoeden.