ECLI:NL:RBOVE:2013:3068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
C/08/146756 / KG RK 13-2644
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaken

Op 4 december 2013 heeft de Rechtbank Overijssel een beslissing genomen in een wrakingsprocedure, ingediend door H. van den Noort namens meerdere verzoekers. Het wrakingsverzoek was aanvankelijk gericht tegen mr. L.M. Tobé en later tegen mr. W.P.M. Elderman, die betrokken waren bij de behandeling van bestuursrechtelijke zaken (Awb 13-211 tot en met Awb 13-234). Van den Noort stelde dat er onvoldoende op zijn verzoeken werd gereageerd en dat de vervanging van mr. Tobé door mr. Elderman onterecht was. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid van rechters.

De rechtbank oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking tegen mr. Tobé werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet meer betrokken was bij de behandeling van de hoofdzaak. Eveneens werd het verzoek tegen mr. Elderman afgewezen, omdat er geen objectieve gronden voor vrees voor partijdigheid waren aangetoond. De rechtbank concludeerde dat Van den Noort het wrakingsmiddel misbruikte, aangezien hij in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend zonder voldoende onderbouwing.

De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van Van den Noort in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/146756 / KG RK 13-2644
Beslissing van 4 december 2013
in de zaak van

1.[verzoeker 1],wonende te [plaats 7],

2.
[verzoeker 2],
wonende te [plaats 11],
3.
[verzoeker 3],wonende te [plaats 7],
4.
[verzoeker 4],
wonende te [plaats 7]
5.
[verzoeker 5],
wonende te [plaats 10],
6.
[verzoeker 6],
wonende te [plaats 7],
7.
[verzoeker 7],
wonende te [plaats 7],
8.
[verzoeker 8],
wonende te [plaats 7],
9.
[verzoeker 9],
wonende te [plaats 10],
10.
[verzoeker 10],
wonende te [plaats 7],
11.
[verzoeker 11],
wonende te [plaats 9],
12.
[verzoeker 12],
wonende te [plaats 7],
13.
[verzoeker 13],
wonende te [plaats 7],
14.
[verzoeker 14],
wonende te [plaats 5],
15.
[verzoeker 15],
wonende te [plaats 5],
16.
[verzoeker 16],
wonende te [plaats 9],
17.
[verzoeker 17],
wonende te [plaats 8],
18.
[verzoeker 18],
wonende te [plaats 7],
19.
[verzoeker 19],
wonende te [plaats 6],
20.
[verzoeker 20]
[verzoeker 20],
wonende te [plaats 5],
21.
[verzoeker 21],
wonende te [plaats 4],
22.
[verzoeker 22],
wonende te [plaats 3],
23.
[verzoeker 23],
wonende te [plaats 2],
24.
[verzoeker 24],
wonende te [plaats 1],
verzoekers tot wraking,
gemachtigde H. van den Noort te Amersfoort,

1.De procedure

1.1.
Op 22 oktober 2013 heeft Van den Noort het verzoek tot wraking gedaan van (aanvankelijk) mr. L.M. Tobé en vervolgens, zo begrijpt de rechtbank de stukken van Van den Noort, van mr. W.P.M. Elderman, in haar hoedanigheid van rechter in de zaak Awb 13-211 en van ‘de behandelend rechter’ in de zaken Awb 13-211 tot en met 13-234.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter mondeling behandeling van 20 november 2013. Niemand is daar verschenen.

2.De feiten

2.1.
Van den Noort heeft namens verzoekers in de zaken Awb 13-211 tot en met Awb 13-234 herzieningsverzoeken ingediend op grond van artikel 8:119 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2.
De zaken, geregistreerd onder nummer Awb 13-21
2tot en met Awb 13-234 zijn kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen griffierecht is betaald.
Voor de zaak Awb 13-21
1(verder: de hoofdzaak) is Van den Noort bij brief van 21 oktober 2013 uitgenodigd ter zitting te verschijnen op donderdag 14 november 2013.
2.3.
Bij brief van 22 oktober 2013 heeft Van den Noort een wrakingsverzoek ingediend.
2.4.
Bij brief van 24 oktober 2013 is aan Van den Noort bericht dat de hoofdzaak, in tegenstelling tot eerdere berichten, zal worden behandeld door mr. Elderman, na welke behandeling mr. Elderman in haar hoedanigheid van teamvoorzitter en lid van het managementteam bij de afdeling bestuursrecht in overleg wenst te treden in verband met eerdere (omvangrijke) correspondentie van Van den Noort.
2.5.
Bij brief van 6 november 2013 is aan Van den Noort bericht dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden aangehouden in verband met het wrakingsverzoek, en dat Van den Noort overeenkomstig de brief van 24 oktober 2013 uitgenodigd wordt voor een gesprek met mr. Elderman over de door Van den Noort na indiening van het beroepschrift aan de rechtbank gezonden correspondentie.
2.6.
Bij brieven van 1, 7 en 9 november 2013 heeft Van den Noort, zo begrijpt de rechtbank deze brieven, de wraking van mr. Elderman verzocht.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Van den Noort voert ten aanzien van mr. Tobé, c.q. de behandelend rechters in de zaken Awb 13-211 tot en met Awb 13-234 aan, dat onvoldoende op verzoeken van zijn zijde wordt gereageerd en dat ten onrechte slechts de zaak Awb 13-211 en niet de overige zaken ter zitting zullen worden behandeld. Ten aanzien van mr. Elderman voert Van den Noort aan dat door haar eveneens niet op verzoeken wordt gereageerd en dat niet begrijpelijk is dat direct nadat mr. Tobé is gewraakt, zij is vervangen door mr. Elderman.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt, voor zover van belang dat “elk van de rechters die een zaak behandelen” kan worden gewraakt. In de zaken Awb 13-212 tot en met Awb 13-234 zijn, voordat het wrakingsverzoek is ingediend, reeds eindbeslissingen gegeven. Van enig rechter die deze zaken behandelt kan dan ook niet meer worden gesproken. Bijgevolg dient het wrakingsverzoek voor zover dat betrekking heeft op deze zaken niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
Voor zover het wrakingsverzoek in de hoofdzaak (nog) is gericht tegen mr. Tobé, dan wel ‘de behandeld rechter’ (uitgezonderd mr. Elderman) dient dat eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor wat betreft mr. Tobé op de grond dat zij niet met de behandeling van hoofdzaak is belast. Voor wat betreft ‘de behandelend rechter’ op de grond dat wraking in beginsel gericht moet zijn op een of meer geïndividualiseerde rechter(s) en de term ‘behandelend rechter’ onvoldoende aangeeft op welke rechter het verzoek betrekking heeft.
4.4.
De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat de faxbrief van Van den Noort van 22 oktober 2013, binnengekomen bij de centrale balie die eveneens de administratie van de wrakingsverzoeken verzorgt, niet op of voor 24 oktober 2013 rechters of juridisch medewerkers van de afdeling bestuursrecht heeft bereikt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de brief van 24 oktober 2013 door de betrokken medewerker op instructie van mr. Elderman is verzonden zonder dat mr. Elderman op de hoogte was van het wrakingsverzoek. Voor zover Van den Noort betoogt dat de vooringenomenheid blijkt uit de omstandigheid dat de indiening van een wrakingsverzoek heeft geleid tot ‘vervanging’ van de rechter, mist dat derhalve feitelijke grondslag.
4.5.
Enige concrete omstandigheid waaruit objectief de vrees kan worden afgeleid dat mr. Elderman vooringenomen was of is ten opzichte van Van den Noort of op grond waarvan een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat of bestond is (overigens) gesteld noch gebleken. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.
4.6.
Van den Noort heeft in andere procedures reeds meerdere wrakingsverzoeken ingediend zonder naar behoren concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit in redelijkheid zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat Van den Noort wrakingsverzoeken indient tegen een ieder die heeft bijgedragen of zou kunnen bijdragen aan een hem onwelgevallige beslissing.
Dat leidt tot de conclusie dat Van den Noort het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking, voor zover gericht tegen mr. Tobé en andere ‘behandelend rechters’, uitgezonderd mr. Elderman, niet-ontvankelijk;
5.2.
wijst het verzoek tot wraking af, voor zover dat betrekking heeft op mr. Elderman;
5.3.
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van Van den Noort in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, W.K.F. Hangelbroek en G.A. Versteeg in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.