Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MR. [gedaagde 1] q.q.in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Paprikakwekerij De Koekoek B.V.,
MR. [gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte overlegging producties van de zijde van de [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities.
2.De feiten
“In vervolg op ons telefoongesprek van vanochtend bevestigen wij u dat wij de eind levering energie gewoon voortzetten. Mocht u alsnog besluiten onder ons contract doorgeleverd te willen krijgen dan meldt u dit bij ons en kijken wij of dit nog te regelen is.
Wij willen wel de garantie hebben dat u de energienota’s vanaf de faillissementsdatum tot en met einde levering zult voldoen. Wij willen hiervoor uitsluitsel van u hebben voor 12-6-2009 bij gebreke waarvan wij u sommeren geen energie te gebruiken.”
“Wij hebben onterecht niet weersproken dat de fysieke beëindiging van de energieleveranties per 2-7-2009 zal plaatsvinden; wij hebben onze beëindiging doorgegeven aan de netbeheerder en deze bepaalt de datum van de fysieke afsluiting; deze datum kan dus afwijken van de door u genoemde datum van 2 juli en wij staan hier verder ook niet voor in.”
“Wij hadden hedenmiddag telefonisch contact. Ik heb u gemeld dat de boedel van u geen leveranties van energie verwacht. Wij constateerden dat feitelijk gezien Eneco thans nog steeds energie levert. Ik heb u gemeld dat op dit moment de teelt wordt voortgezet. In verband daarmee wordt, naar verwachting, opbrengst en winst gerealiseerd. De teelt geschiedt feitelijk voor rekening en risico van de bank.
- U kunt uw vordering berekenen met ingang van faillissementsdatum (5 juni 2008
), (lees 2009 red. rb),tot aan de datum waarop geleverd wordt door u. (…)
faillissementsdatum – nieuwe leveranciervoldaan wordt uit de opbrengst, maar wel berekend tegen dagprijzen.
(…)
“(…)
Onder voorbehoud van alle rechten geef ik hieronder de door u gevraagde uitkomst van de berekening van het verbruik van energie over de boedelperiode uitgaande van dagprijzen:
Gas
€ 35.778,18Totaal € 16.919,51
(…)”
3.Het geschil
I. te verklaren voor recht dat als gevolg van de stilzwijgende gestanddoening van de overeenkomst met de Koekoek, althans als gevolg van het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten de daardoor ontstane vordering van Eneco als een boedelvordering moet worden aangemerkt, en de [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 86.896,65 althans tot een bedrag in goede justitie vast te stellen, te vermeerderen met wettelijke rente;
Indien artikel 37 Fw niet van toepassing wordt geacht dient de [gedaagde 1] voor het verbruik tijdens het faillissement de contractsprijs te voldoen op grond van het toedoen-criterium, dan wel op grond van het baatcriterium.
De [gedaagde 1] q.q. is aansprakelijk omdat hij na de stilzwijgende gestanddoening toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit overeenkomst.
Voorts heeft Eneco betoogd dat de vordering van Eneco ten aanzien van het verbruik tijdens het faillissement bijzondere faillissementskosten betreft. Ingevolge art 98 Fw strekken deze in mindering op de opbrengsten waarop de bijzondere faillissementskosten betrekking hebben. Het beroep van de [gedaagde 1] op het Nebula-arrest gaat niet op nu de [gedaagde 1] anderzijds gewoon afneemt.
De vordering berekend tot 5 juni 2009 dient als concurrente vordering ter verificatie te worden ingediend. Toewijzing van vorderingen die zien op de periode vóór faillissement zou in strijd met de paritas creditorum zijn. Daarbij geldt dat de [gedaagde 1], gelet op het Nebula-arrest, niet gebonden is aan verplichtingen die door de failliet oorspronkelijk zijn aangegaan.
Artikel 37 Fw is niet van toepassing. In de onderhavige zaak is geen sprake van de situatie waarin beide partijen de overeenkomst gedeeltelijk of geheel niet zijn nagekomen. Eneco is wel nagekomen. Verder geldt dat Eneco aan de [gedaagde 1] geen termijn heeft gesteld voor gestanddoening en heeft de [gedaagde 1] ook geen zekerheid gesteld. Daarentegen heeft de [gedaagde 1] uitdrukkelijk gezegd dat hij geen prijs stelde op leveranties en zeker niet op nakoming van het bestaande contract. Stilzwijgende gestanddoening is geen rechtsfiguur. Voor gestanddoening is een beoogd rechtsgevolg en wilsovereenstemming nodig.
In de onderhavige situatie is artikel 38 Fw van toepassing, indien niet direct, dan analoog.
Het Tennet-arrest, dat ziet op het handelen van een bewindvoerder tijdens een surseance van betaling, is op de onderhavige zaak niet van toepassing.
Uit overgelegde richtlijnen van de NEDU (Nederlandse Energie Data Uitwisseling) blijkt dat Eneco ook een spoedige afsluiting had kunnen bewerkstelligen. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de haar ten dienste staande middelen.
De [gedaagde 1] voert verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad en heeft verzocht om twee proceskostenveroordelingen.
4.De beoordeling
Eneco heeft van deze bevoegdheid gebruik willen maken door de [gedaagde 1] te verzoeken of hij de overeenkomst gestand wilde doen. Vaststaat dat de [gedaagde 1] daarop heeft geantwoord dat hij van Eneco geen nakoming verlangde. Van een gestanddoening is gelet op het voorgaande geen sprake.
De vergelijking met het Tennet-arrest (HR 22 oktober 2010, LJN: BN6123) gaat niet op. Anders dan in de onderhavige zaak was in die casus het handelen van een bewindvoerder tijdens surseance van betaling en meer in het bijzonder artikel 228 Fw aan de orde. Dit artikel regelt de gevolgen van een rechtshandeling van de schuldenaar, die “zonder medewerking, machtiging of bijstand” van de bewindvoerder is verricht. Daargelaten dat het hier om verschillende insolventieregimes gaat, is de strekking van artikel 228 Fw een geheel andere dan de strekking van artikel 37 Fw. Artikel 228 Fw verleent in het gegeven geval de bewindvoerder bevoegdheden, terwijl artikel 37 Fw is geschreven ten behoeve van de wederpartij van de gefailleerde. Het oordeel van de Hoge Raad dat de medewerking, machtiging of bijstand in de zin van artikel 228 Fw ook besloten kan liggen in een stilzwijgende toestemming, kan dan ook niet worden toegepast op de vraag of de [gedaagde 1] heeft verklaard de overeenkomst gestand te doen.
De hoofdregel dat een faillissement in beginsel geen gevolgen heeft voor de inhoud en de verbindendheid van de geldende overeenkomst betekent niet dat de schuldeiser de rechten uit de overeenkomst kan blijven uitoefenen alsof er geen faillissement was (vgl. Nebula-arrest, HR 3 november 2006, LJN: AX8838). Het afdwingen van nakoming ten laste van de boedel kan in beginsel niet worden toegelaten. Deze uitleg strookt met de systematiek van de Faillissementswet, meer in het bijzonder met het beginsel van de paritas creditorum.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Eneco geen nakoming kan verlangen ten nadele van de boedel, maar terzake de vorderingen uit overeenkomst is aangewezen op de weg van aanmelding ter verificatie. Dit betekent dat de vorderingen uit overeenkomst in de onderhavige zaak niet kunnen worden aangemerkt als boedelschuld.
Bij de berekening van de boedelschuld is de dagprijs leidend, aangezien dit de waarde van de energie is waarmee de boedel werd gebaat. Dit strookt met hetgeen hiervoor is overwogen. Toepassing van contractsprijzen zou immers leiden tot doorbreking van het beginsel van de paritas creditorum. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat het energieverbruik op grond van dagprijzen € 16.919,51 bedraagt, zal dit bedrag worden toegewezen.
Bij het voorgaande is van belang dat de omstandigheid dat Eneco, naar zij stelt, de leveranties niet eerder kon stopzetten - wat daar ook van zij - voor rekening van Eneco dient te komen. Voorts is van een onrechtmatige daad in dit geval geen sprake nu de overeenkomst in beginsel is blijven bestaan en de [gedaagde 1] zich steeds bereid heeft verklaard tot betaling.
Eneco’s standpunt dat [gedaagde 2] in privé aansprakelijk is indien de boedel voor die kosten niet kan of wil instaan, kan ook niet worden gevolgd. Niet ter discussie staat dat de [gedaagde 1] bereid is en in staat is het energieverbruik conform de dagprijzen te betalen. De stellingen van Eneco kunnen dan ook niet tot de conclusie leiden dat de handelwijze van de [gedaagde 1] in strijd is met de Maclou-norm, zodat een persoonlijk verwijt dat is vereist voor aansprakelijkheid pro se, evenmin aan de orde is.
Met betrekking tot de proceskostenveroordeling wordt vastgesteld dat de [gedaagde 1], gelet op de correspondentie tussen partijen, steeds bereid is geweest dit bedrag aan Eneco te betalen. Dit leidt ertoe dat Eneco als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor twee proceskostenveroordelingen zoals de [gedaagde 1] heeft betoogd, bestaat geen grond. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die daartoe zouden moeten leiden. Onder meer is niet gebleken dat ten aanzien van de vordering jegens gedaagde sub 2, [gedaagde 2], extra kosten zijn gemaakt.
Eneco heeft haar vordering met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad na het verweer van de [gedaagde 1] niet nader onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
Voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten bestaat gelet op de bereidverklaring van de [gedaagde 1] tot betaling van het toe te wijzen bedrag evenmin reden.
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)