ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ6495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
625270 CV 12-5124
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde partneralimentatie met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de terugvordering van teveel betaalde partneralimentatie. De partijen waren voormalig echtgenoten, waarbij de alimentatie bij beschikking van 4 juli 2012 met terugwerkende kracht was verlaagd. [Eiser] vorderde een bedrag van € 5.239,00, dat [gedaagde] teveel had ontvangen over de periode van januari 2012 tot en met juli 2012. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in strijd had gehandeld met haar verplichting om relevante feiten volledig en naar waarheid te verstrekken, waardoor zij niet kon aantonen dat zij niet in staat was om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen.

De rechtbank overwoog dat [gedaagde] voldoende middelen had om aan de betalingsverplichting te voldoen, ondanks haar beroep op een op te schorten betalingsverplichting tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] toe en veroordeelde [gedaagde] om het bedrag van € 5.239,00, vermeerderd met wettelijke rente, aan [eiser] te betalen. Tevens werd [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld, in afwijking van het gebruik om deze kosten tussen voormalige echtgenoten te compenseren, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken tussen ex-partners en de verplichting om relevante informatie te delen in alimentatieprocedures. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] direct tot betaling kan worden aangespoord, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : 625270 CV 12-5124
datum : 2 april 2013
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna te noemen: ‘[eiser]’,
gemachtigde mr. C.W.E. Gazendam, advocaat te Harderwijk,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen: ‘[gedaagde]’,
gemachtigde P.A.J.G. Kersten te Zevenaar.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 31 augustus 2012
- het antwoord van [gedaagde]
- de repliek van [eiser]
- de dupliek van [gedaagde].
Het geschil
De vordering van [eiser] strekte ertoe dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.329,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2012, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen.
[Gedaagde] heeft de vordering bestreden in die zin dat zij heeft bepleit dat zal worden bepaald dat de teveel ontvangen partneralimentatie dient te worden terugbetaald na verkoop van de voormalige echtelijke woning te [woonplaats], althans dat de teveel ontvangen partneralimentatie dient te worden terugbetaald in maandelijkse termijnen van € 75,00 ingaande 1 januari 2013, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [Eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk is ontbonden bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 mei 2009. Deze beschikking is op 10 juni 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
b. Bij voormelde beschikking is een aan [gedaagde] toekomende bijdrage in het levensonderhoud vastgesteld ten bedrage van € 1.915,00 bruto per maand.
c. Op verzoek van [eiser] d.d. 10 februari 2011 is die bijdrage bij beschikking van 17 mei 2011 verlaagd naar € 1.650,00 bruto per maand, ingaande per 10 februari 2011. In het verzoek van 10 februari 2011 is aangekondigd dat vanwege een op handen zijnde leeftijdsontslag een nader verzoek tot verdere verlaging van de partneralimentatie zal worden verzocht.
d. Op verzoek van [eiser] d.d. 30 september 2011 is die bijdrage vanwege [eisers] leeftijdsontslag bij beschikking van 4 juli 2012 verlaagd naar € 923,00 bruto per maand, ingaande per 1 januari 2012. Bij deze beschikking is [eisers] nevenverzoek afgewezen om teveel betaalde alimentatie te mogen verrekenen met toekomstige alimentatietermijnen.
e. In de maanden januari 2012 tot en met juli 2012 heeft [eiser] maandelijks een bedrag van € 1.671,45 (inclusief indexering) aan [gedaagde] voldaan.
f. Per brief van 6 juli 2012 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht en zoveel nodig gesommeerd het over de periode van januari 2012 tot en met juli 2012 teveel ontvangen bedrag ad € 5.239,00 binnen 14 dagen terug te betalen, onder aanzegging dat bij uitblijven van betaling tevens de wettelijke rente zal worden gevorderd.
g. Per brief van 27 juli 2012 heeft [gedaagde] geantwoord dat zij niet tot terugbetaling in staat is en [eiser] voorgesteld af te lossen met maandelijkse bedragen van € 50,00.
h. [Gedaagde] bewoont de voormalige echtelijke woning te [woonplaats]. [Eiser] draagt de hypothecaire lasten van deze woning. Deze woning staat te koop.
i. In de beschikking van 4 juli 2012 is onder meer weergegeven:
‘De rechtbank merkt over de behoefte van de vrouw op dat de vrouw sinds 15 september 2010 werkzaam is bij de [zorggroep] te [plaats] op basis van een zogenaamd 0 urencontract, waarbij zij afhankelijk is van uitval van collega’s, zodat de vrouw diensten kan invallen / vervangen. Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf 2011 blijkt dat de vrouw in dat jaar een belastbaar inkomen had van € 7.910,-- bruto per jaar ofwel € 660,-- bruto per maand.
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw, gezien haar leeftijd, lichamelijke beperkingen en het traditionele huwelijk van de man en de vrouw, niet mag worden gevergd dat zij nog meer inkomsten dan haar huidige inkomsten verwerft.’
De standpunten van partijen
Op wat [eiser] aan zijn vordering dan wel [gedaagde] aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling
1. Onomstreden is dat de partneralimentatie bij beschikking van 4 juli 2012 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 is verlaagd tot € 923,00. Voorts is onbetwist dat die beschikking onherroepelijk is. Tot slot is niet in debat dat [gedaagde] als gevolg van die beschikking over de periode van januari 2012 tot en met juli 2012 een bedrag van € 5.239,00 teveel aan partneralimentatie heeft ontvangen en dat zij dat bedrag aan [eiser] dient terug te betalen.
2. Gelet op de onherroepelijkheid van de beschikking van 4 juli 2012 gaat de kantonrechter als niet ter zake dienend voorbij aan hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd over de draagkracht van [eiser] en over in hoeverre zij zich heeft kunnen instellen op een verlaging van haar inkomen. Die omstandigheden zijn relevant in de alimentatieprocedure en kunnen thans niet (opnieuw) aan de orde worden gesteld. Met de beschikking van 4 juli 2012 is dan ook gegeven dat in redelijkheid van [gedaagde] terugbetaling kan worden verlangd van wat zij teveel heeft ontvangen.
3. Wat betreft de modaliteit van terugbetaling geldt het volgende.
3.1 Het staat vast dat [eiser] op 30 september 2011 het verzoek heeft ingediend tot verlaging van de partneralimentatie wegens zijn functioneel leeftijdsontslag en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor zijn inkomen. [Gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] dit verzoek al in februari 2011 heeft aangekondigd. [Eiser] heeft op basis daarvan de stelling betrokken dat [gedaagde] al geruime tijd de mogelijkheid had om zich op een verlaging van haar inkomen in te stellen. De rechtbank is daar in de beschikking van 4 juli 2012 in zoverre in meegegaan dat de datum van verlaging met terugwerkende kracht is bepaald op 1 januari 2012. In dat oordeel ligt besloten de beoordeling dat [gedaagde] in redelijkheid vanaf 1 januari 2012 rekening diende te houden met een terugbetaling van wat zij teveel ontving.
3.2 Uit de overgelegde stukken aangaande de aangifte inkomstenbelasting 2010 van [gedaagde] blijkt dat zij per 31 december 2010 beschikte over een spaartegoed van € 13.154,00. Dat [gedaagde] dit bedrag al volledig zou hebben verteerd per 1 januari 2012, zoals zij stelt, is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Zij heeft immers geen inzicht in de kosten waarmee zij dan in 2011 geconfronteerd zou zijn die zij niet uit de ontvangen partneralimentatie en inkomsten uit arbeid had kunnen voldoen.
3.3 [Gedaagde] beroept zich wel op een op 9 oktober 2012 gemaakte afdruk van wat haar spaarrekening aan saldo toont, te weten € 500,00, doch daarmee heeft [gedaagde] in onvoldoende mate een verifieerbaar inzicht gegeven in haar vermogenssituatie en in haar inkomsten en uitgaven. [Eiser] heeft immers de terechte kanttekening bij die afdruk gemaakt dat een bedrag van € 95,40 aan opgebouwde rente bij een rente van 1,9% op jaarbasis niet past bij een tegoed van € 500,00 doch veeleer bij een tegoed van € 5.000,00. [Gedaagde] heeft daar bij conclusie van dupliek niet op gereageerd.
3.4 De kantonrechter heeft over voorbedoelde afdruk van 9 oktober 2012 ook kunnen vaststellen dat wat [gedaagde] aan regels onleesbaar heeft willen maken desondanks voor hem nog leesbaar was. De afdruk betreft een origineel waarin met viltstift drie regels ‘zwart’ is gemaakt. Door het verschil in inkt (vilstift en printinkt) is de gedrukte tekst echter nog te lezen.
De onderste regel van de drie regels geeft weer: ‘12-03-2012 inleg € 10.000,00’.
De middelste regel luidt: ‘10-07-2012 opname € 8.000,00’.
De bovenste regel van de drie regels bevat: ‘19-09-2012 opname € 1.500,00’
Uit deze regels blijkt dat [gedaagde] ten tijde van de beschikking van 4 juli 2012 - in ieder geval op deze spaarrekening - nog beschikte over voldoende middelen om aan [eiser] terug te betalen hetgeen zij in de voorgaande periode teveel aan alimentatie had ontvangen. De na deze beschikking gevolgde opnames kunnen daar niets aan afdoen, al is het maar dat uit niets blijkt dat zij die middelen daadwerkelijk heeft verteerd.
3.5 De conclusie uit het voorgaande is niet alleen dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de op haar ingevolge artikel 21 Rv rustende verplichting om de relevante feiten volledig en naar waarheid weer te geven maar ook dat zij in staat moet worden geacht om de vordering van [eiser] ineens te voldoen.
4. Anders dan [gedaagde] betoogt, is er onvoldoende grond om haar betalingsverplichting jegens [eiser] op te schorten tot het moment dat de voormalige echtelijke woning is verkocht en geleverd en de opbrengst daarvan tussen partijen wordt verdeeld. [Gedaagde] stelt wel dat [eiser] die verkoop tegenwerkt door vast te houden aan een te hoge vraagprijs en door de woning niet te onderhouden doch zowel het een als het ander is gemotiveerd door [eiser] weersproken en die stelling vindt ook geen steun in overgelegde stukken. Zoals overwogen moet het ervoor gehouden worden dat [gedaagde] over voldoende andere vermogensbestanddelen beschikt om de vordering van [eiser] ineens te voldoen. Deze laatstbedoelde omstandigheid brengt mee dat het gegeven dat [gedaagde], naast de huidige partneralimentatie ad € 923,00 bruto per maand, slechts een inkomen uit arbeid verdient ter grootte van gemiddeld € 660,00 bruto per maand, zoals de rechtbank eerder heeft vastgesteld, in dit geval geen relevante betekenis toekomt.
5. De door [eiser] gevorderde hoofdsom ad € 5.239,00 is dan ook voor toewijzing vatbaar. De daarover door [eiser] vanaf 20 juli 2012 gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk weersproken eveneens toewijsbaar.
6. Wat betreft de proceskosten geldt dat de kantonrechter in afwijking van het gebruik om deze tussen voormalige echtelieden te compenseren [gedaagde] daarmee zal belasten. Daarvoor is redengevend wat hiervoor in de overwegingen 3.4 en 3.5 is overwogen. De door [eiser] gevorderde vergoeding van beslagkosten is niet toewijsbaar nu gesteld noch gebleken is dat in dit geval beslag is gelegd en welke kosten daaraan dan verbonden zijn.
7. Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.239,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op:
? € 500,00 aan salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 250,00)
? € 97,64 aan explootkosten
? € 207,00 aan griffierecht
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 2 april 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.