RECHTBANK OVERIJSSEL
team bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/2316
uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding van
[eiser],
wonende te Zwolle,
de korpsbeheerder van de Regiopolitie IJsselland,
gevestigd te Zwolle, verweerder.
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder beslist op eisers verzoek om toezending van documenten op grond van het bepaalde in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 2 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 14 februari 2013 behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Berends.
1. 1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Met ingang van 1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per 1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
2. Op 29 november 20122 heeft eiser de Officier van Justitie onder verwijzing van de Wob verzocht om toezending van documenten die verband houden met de CJIB-beschikking 10625421569711880. Op 12 december 2011 heeft eiser dit verzoek herhaald.
Op 11 januari 2012 heeft het Openbaar ministerie (CVOM) op eisers verzoek beslist. Aangezien het Openbaar Ministerie niet over alle documenten beschikt waar eiser om heeft gevraagd, is het verzoek doorgezonden naar verweerder met het verzoek op het resterende deel daarvan te beslissen. Bij besluit van 19 januari 2012 heeft verweerder op het verzoek beslist en aan eiser documenten verstrekt.
Op 25 april 2012 heeft eiser CVOM opnieuw verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende de hierboven aangehaalde beschikking, te weten alle 73 Gatsometer-foto’s die op 4 november 2011 tussen 15.04 en 16.34 op de N35 zijn gemaakt door verbalisant Muil.
Op 20 april 2012 heeft eiser beroep ingesteld bij CVOM wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek en op 25 april 2012 weer. Op 7 mei 2012 heeft CVOM eiser de in zijn dossier voorhanden foto nogmaals toegezonden. CVOM stelt over niet meer documenten te beschikken en tijdig op eisers verzoek te hebben beslist, zodat geen dwangsom verschuldigd is. De verzoeken van 20 en 25 april 2012 zijn doorgezonden naar verweerder.
Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 2 oktober 2012 is het door eiser bestreden besluit genomen. Eiser heeft daar op 23 oktober 2012 bezwaar tegen gemaakt. Verweerder heeft deze brief doorgezonden naar de rechtbank om als beroepschrift te worden behandeld.
3. Eiser heeft betoogd dat verweerder niet tijdig op zijn verzoek heeft beslist en hem daarom een dwangsom is verschuldigd.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat CVOM diverse brieven van eiser, waaronder het Wob-verzoek van 25 april 2012, naar verweerder heeft doorgezonden op 7 mei 2012. Op 19 juli 2012 heeft verweerder op het verzoek beslist. Aan de vraag of verweerder binnen de wettelijke termijn heeft beslist en als gevolg daarvan dwangsommen heeft verbeurd, komt de rechtbank evenwel niet toe, nu eiser verweerder niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. CVOM is wel in gebreke gesteld. Eiser heeft ter zitting gesteld dat CVOM de ingebrekestelling ook had moeten doorsturen naar verweerder. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen, omdat CVOM eiser op de hoogte had gesteld van de doorzending van zijn verzoek. Eiser had dus kunnen weten dat hij zich met betrekking tot het Wob-verzoek van 25 april 2012 tot verweerder diende te wenden.
4. Artikel 3 van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
In artikel 2, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie
De artikelen 10 en 11 bevatten de weigeringsgronden en beperkingen.
Uit het bepaalde in artikel 2, eerste lid, volgt dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere openbaarmakingsregelingen in wetten in formele zin. De Wet politiegegevens (Wpg) is zo’n bijzondere regeling.
Artikel 1 van de Wpg definieert politiegegeven als elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Voor de definitie van persoonsgegeven wordt verwezen naar de definitie in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Hierin is persoonsgegeven gedefinieerd als elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Artikel 3 van de Politiewet bepaalt dat de politie tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Een document dat politiegegevens bevat kan daarnaast ook andere informatie bevatten. De Wpg is dan alleen van toepassing op dat deel van het document dat als politiegegeven kwalificeert. Daarvoor gelden de regels omtrent verstrekkingen als bedoeld in de Wpg. Voor het overige deel geldt de Wob, en dient een verzoek om informatie aan de hand van deze wet te worden beoordeeld.
5. Het gaat in deze zaak om foto’s waarop voertuigen staan afgebeeld waarmee snelheidsovertredingen zijn gepleegd. Verder is op de foto’s een stuk van de weg en de berm met begroeiing te zien. Eiser heeft 73 foto’s opgevraagd; de foto waar zijn auto op staat heeft eiser ontvangen. Het geschil ziet derhalve nog op 72 foto’s.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de foto’s zijn gemaakt ten behoeve van de politietaak en dientengevolge politiegegevens bevatten. Hieruit volgt dat de gegevens onder de Wpg vallen en dus niet onder de Wob. Nu eiser niet behoort tot de groep personen die kennis mogen nemen van politiegegevens, kunnen de foto’s niet worden verstrekt, aldus verweerder.
De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder de foto’s terecht als politiegegeven in de zin van de Wpg heeft aangemerkt.
Eiser heeft uitvoerig betoogd waarom hij de opgevraagde foto’s nodig heeft. Het belang dat eiser heeft bij de door hem gevraagde gegevens doet echter niet ter zake, zodat de rechtbank aan dit betoog voorbij gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de foto’s gemaakt in het kader van de politietaak, te weten het opsporen van verkeersovertredingen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2005-2006, 30 327, p.63) worden onder persoonsgegevens die in het kader van de politietaak worden verzameld onder andere verstaan: gegevens over natuurlijke en rechtspersonen en een voer-, vaar of vliegtuig (merk of type, kenteken en registratienummer e.d.). Gelet op deze toelichting heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet alleen de kentekens, maar ook merk, type en kleur van de voertuigen als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, zodat deze onder het regime van de Wpg vallen. Aangezien het niet mogelijk is de foto’s te splitsen in een deel dat wel, en een deel dat niet onder het bereik van de Wpg valt, is de rechtbank van oordeel dat de afbeeldingen in zijn geheel onder de Wpg vallen. In zoverre kan het betoog van eiser geen doel treffen.
6. Eiser heeft echter wel met recht gesteld dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft immers op goede gronden geweigerd de door eiser gevraagde foto’s openbaar te maken. Vernietiging van het bestreden besluit zal dan ook niet alsnog tot openbaarmaking daarvan leiden.
7. Eiser heeft de rechtbank gevraagd verweerder op te dragen eiser mee te delen wanneer de zaak naar aanleiding van de CJIN beschikking met nummer 1062 5421 5697 11880 voor de rechter komt. Dit verzoek gaat de omvang van het geschil te buiten.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding, nu eiser zich niet door een professionele rechtshulpverlener heeft laten bijstaan.
- De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep