ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ8169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 13/357
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen besluit op aanvraag van openbaarmaking documenten door de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Koninklijke Marechaussee op zijn aanvraag van 20 oktober 2012 voor de openbaarmaking van documenten. De rechtbank Overijssel heeft de zaak behandeld op 12 april 2012, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, F. Eggink, en verweerder door mr. H. Zilverberg. De rechtbank constateert dat de beslistermijn door verweerder is overschreden, aangezien er geen tijdige beslissing is genomen op het verzoek van eiser. Eiser heeft op 20 oktober 2012 een verzoek ingediend, maar pas op 8 februari 2013 beroep ingesteld, nadat hij had geconstateerd dat er geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat de faxberichten van eiser als bewijs dienen dat zijn verzoeken zijn verzonden en ontvangen, ondanks de ontkenning van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom die verweerder verbeurt als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag, in totaal € 700,-- bedraagt. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 236,--. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/357
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te Enschede,,
gemachtigde: F. Eggink,
en
De Minister van Defensie, verweerder.
Procesverloop
Op 8 februari 2013 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 20 oktober 2012.
Het beroep is ter zitting van 12 april 2012 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegen-woordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Zilverberg.
Overwegingen
1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van 1 april 2013
is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per
1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4. Op 20 oktober 2012 heeft eiser de Koninklijke Marechaussee verzocht om openbaarmaking van enkele documenten. Bij brief van 23 november 2012 heeft eiser
de Koninklijke Marechaussee laten weten dat er nog niet op zijn verzoek is beslist.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft eiser verzocht om vaststelling van de verschuldigde dwangsom. Op 8 februari 2013 heeft eiser beroep ingesteld. Bij brief van 12 februari 2013 heeft verweerder eiser laten weten dat noch zijn verzoek van 20 oktober 2012, noch de fax van 23 november 2012, door de Koninklijke Marechaussee zijn ontvangen. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld de verzendbewijzen van de per fax verzonden brieven in te zenden. Op 14 februari 2013 heeft eiser verzendbewijzen (pdffax) aan verweerder toegezonden.
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft verweerder eiser laten weten dat deze verzendbewijzen geen sluitend bewijs vormen. Verweerder acht het vaststellen van een dwangsom dan ook niet aan de orde. Het beroep wordt geacht tevens gericht te zijn tegen dit besluit.
Op 26 februari 2013 heeft verweerder op eisers verzoek beslist.
5. De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat de faxberichten van 20 oktober 2012 en 23 november 2012 zijn ontvangen.
Op verzoek van verweerder heeft eiser een tweetal verzendbewijzen ingezonden.
Hierop staat – voor zover van belang - het volgende te lezen:
Faxnummer: 0524524221
Datum: 20.10.2012 10:49
Resultaat: Succesvol verzonden en afgeleverd.
Op het andere Pdffaxbericht staan dezelfde gegevens, alleen is de daarop vermelde datum 23.11.2012 14:54.
Onderaan beide documenten staat: “De afbeelding hierboven is een verkleind voorbeeld van de eerste pagina, van de originele fax. Door het verkleinen en compressie is de kwaliteit van de getoonde afbeelding erg laag. De ontvanger heeft een fax ontvangen met het originele formaat, welke wel goed leesbaar is”.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzendberichten een indicatie vormen, doch geen sluitend bewijs dat de faxberichten van 20 oktober en 23 november 2012 zijn ontvangen.
Het is vaste jurisprudentie van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het risico voor indiening per fax bij de verzender ligt. Als de indiener echter een verzendbewijs produceert dat aannemelijk maakt dat de verzending is geslaagd, kan de ontvangende partij, in dit geval het bestuursorgaan, niet volstaan met de enkele ontkenning dat het stuk niet is ontvangen.
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat het door eiser gebruikte faxnummer klopte. Ook heeft zij verklaard dat van het desbetreffende faxapparaat geen faxjournaal voorhanden is. Verweerder heeft zijn stelling dat beide faxen niet zijn aangekomen aldus niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de volgende uitspraken: LJN AH9815, BL0693, AZ8478 en AU3678.
Gezien voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat verweerder beide faxen heeft ontvangen.
5. In artikel 6, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk beslist, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
Verweerder heeft niet van de in het tweede lid opgenomen bevoegdheid gebruik gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wob had verweerder derhalve uiterlijk op 18 november 2012 op het verzoek moeten beslissen.
De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden.
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan eerst beroep worden ingesteld tegen het overschrijden van de beslistermijn als het bestuursorgaan in gebreke is gesteld.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn faxbericht van 23 november 2012 als zodanig kwalificeert. In deze brief heeft eiser gesteld: “Op 20 oktober 2012 heb ik u een brief gestuurd. Dit is de brief met mijn kenmerk Ver-Kmar/201012/DK/0731. Ik heb nog geen reactie gekregen en verzoek u mijn brief voortvarend te behandelen’.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2012 (LJN BY5083) voortvloeit dat deze brief niet als een ingebrekestelling kan worden geduid. Hoewel de Awb aan een ingebrekestelling, behalve de eis dat deze schriftelijk moet zijn, verder geen eisen stelt, is de rechtbank van oordeel dat hieruit op zijn minst moet blijken dat eiser het bestuursorgaan duidelijk heeft willen maken dat de beslistermijn verstreken is.
De rechtbank merkt eisers brief van 18 januari 2013 wel als ingebrekestelling aan, zodat in zoverre aan het vereiste voor een ontvankelijk beroep is voldaan.
7. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
In artikel 4:18, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen beslissing heeft genomen waarin de hoogte van deze dwangsom is vastgesteld. De eerste dag waarop de dwangsom is verschuldigd, dient op grond van artikel 4:17, derde lid, te worden vastgesteld op 1 februari 2013. De hoogte van de dwangsom dient aldus te worden vastgesteld op € 700,-- (14 x € 20,-- + 14 x € 30,--).
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 236,-- (2 punten x factor 0,25 x € 472,--) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van die wet zijn verbeurd.
Gemachtigde van eiser heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten en om verletkosten. Bij professionele gemachtigden zijn deze kosten echter reeds inbegrepen bij de standaard vergoeding voor rechtsbijstand en worden dus niet afzonderlijk vergoed.
8. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 160,-- dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 700,--;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in dit geding ten bedrage van € 236,--
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep
.