Rechtbank Overijssel
Team strafrecht
Parketnummer: 08/994512-11
Datum vonnis: 27 mei 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [1951] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Pieters en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: al dan niet samen met een ander een aantal wilde zwijnen heeft gedood, verwond, gevangen of heeft bemachtigd;
feit 2: een wild zwijn onder zich heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 november 2009, te De Lutte gemeente Losser, samen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
3 althans een aantal wilde zwijnen (Sus scrofa), behorende tot een beschermde
inheemse diersoort, heeft gedood, verwond, gevangen en/of bemachtigd;
art 9 Flora- en faunawet
hij op of omstreeks 2 november 2009, te De Lutte gemeente Losser, al dan niet
opzettelijk, een wild zwijn (Sus scrofa), behorende tot een beschermde
inheemse diersoort, onder zich heeft gehad;
art 13 lid 1 ahf/ond a Flora- en faunawet
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Feit 1
Verdachte was samen met de medeverdachte [medeverdachte] op 2 november 2009 op weg naar eenjachtgebied in Duitsland waar verdachte toestemming had om te jagen, toen – terwijl beiden reden over de Lossersedijk in De Lutte – een rotte wilde zwijnen de weg overstak. Verdachte bestuurde de auto. Vervolgens is verdachte het akkerland opgereden waar zich de wilde zwijnen bevonden. De medeverdachte heeft vervolgens een drietal schoten gelost waarbij twee zwijnen zijn gedood en één zwijn gewond is geraakt. Het wild zwijn (Sus Scrofa) behoort tot een beschermde inheemse diersoort.
Feit 2
Direct daarna heeft verdachte een van de gedode wilde zwijnen naar zijn woning gebracht. Daar heeft hij het dode wilde zwijn op het erf van die woning op het gras gegooid.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich –samengevat- op het standpunt gesteld dat verdachte niet aan de voorwaarden heeft voldaan die Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Overijssel hebben verbonden aan de verleende ontheffing door niet de vereiste schriftelijke toestemming van de jachthouder bij zich te hebben op het moment dat er op de zwijnen werd geschoten. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte nu verdachte de auto bestuurde, de akker is opgereden en samen met de medeverdachte het gedode zwijn naar zijn woning heeft gebracht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het aanwijzingsbesluit van GS van 20 oktober 2008 het niet meer noodzakelijk was om over een schriftelijke toestemming van de jachthouder te beschikken. Het besluit van 20 oktober 2008 is volgens de verdediging een aanvulling op het besluit van GS van 5 februari 2004 waarin nog wel was opgenomen dat een schriftelijke toestemming vereist was. Het vereiste van de schriftelijke toestemming is in het aanwijzingbesluit van 20 oktober 2008 vervangen door de mondelinge toestemming. De medeverdachte had volgens de verdediging wel een mondelinge toestemming van de jachthouder. Naar de mening van de verdediging blinkt de toepasselijke regelgeving niet uit in duidelijkheid. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat er bij verdachte sprake is geweest van een rechtsdwaling. Immers, verdachte heeft voordat hij de akker opreed bij de medeverdachte geïnformeerd of deze over toestemming van de jachthouder beschikte waarop de medeverdachte bevestigend heeft geantwoord. Verder mocht verdachte erop vertrouwen, gelet op de onduidelijke regelgeving en de mededelingen die gedaan zijn door de Wild Beheer Eenheid (WBE) dat volstaan kon worden met een mondelinge toestemming van de grondeigenaar. Door de verdediging is tot slot bestreden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte nu de rol van verdachte zich beperkt heeft tot het besturen van de auto en het wegbrengen van het gedode zwijn naar zijn woning.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde.
Medeplegen
Verdachte was bestuurder van de auto toen een rotte wilde zwijnen vlak voor de auto de weg overstak. Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 3 november 2009 blijkt dat verdachte zich er van bewust was dat hij zelf niet gerechtigd was om te jagen op de akker waar zich de wilde zwijnen bevonden. Nadat de medeverdachte had verklaard over toestemming van de jachthouder om te jagen te beschikken is verdachte vervolgens de akker opgereden en heeft de zwijnen in het lichtschijnsel van de koplampen van de auto zien lopen. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte dat het de bedoeling van de medeverdachte was om te proberen de zwijnen af te schieten. Aldus heeft verdachte de medeverdachte bewust op de akker in de richting van de wegvluchtende zwijnen gebracht zodat de medeverdachte kon uitstappen en op de zwijnen kon schieten Er was er onder deze omstandigheden sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, gericht op het doden van wilde zwijnenbij het onder feit 1 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde.
Verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte heeft geholpen het gedode zwijn in de kofferbak van zijn auto te leggen, dat hij er vervolgens mee naar zijn huis is gereden en aldaar op zijn erf heeft gegooid. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte het aan hem onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 november 2009 te De Lutte gemeente Losser, samen en in
vereniging met een ander opzettelijk 3 wilde zwijnen (Sus scrofa), behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of verwond;
hij op 2 november 2009 te De Lutte gemeente Losser, opzettelijk een wild zwijn (Sus scrofa), behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Artikel 9 van de Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is dieren die behoren tot een beschermde inheemse diersoort te doden of te verwonden en artikel 13 van die wet bepaalt dat het verboden is een beschermde inheemse diersoort onder zich te hebben.
GS van de Provincie Overijssel hebben bij aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 67 van de Flora- en Faunawet van 5 februari 2004 (kenmerk LNL/2004/163, gepubliceerd op 17 februari 2004 in het Provinciaal blad nr. 2004-21) jachthouders en jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder aangewezen als categorieën van personen die de stand van het wild zwijn kunnen beperken met behulp van geweer, op het oostelijk deel van de provincie Overijssel, waaronder het grondgebied van de gemeente Losser.
In de toelichting bij dit besluit is opgenomen dat GS bewust geen toepassing hebben gegeven aan artikel 67, vierde (thans: vijfde) lid van de Flora- en Faunawet om de aangewezen gronden ook zonder toestemming van de grondgebruikers te mogen betreden, waarbij wordt vermeld dat de aangewezen categorieën van personen de dieren dus slechts mogen vangen of doden indien zij hiervoor toestemming hebben van de grondgebruiker.
Middels een op 20 oktober 2008 van kracht geworden besluit als bedoeld in artikel 67 van de Flora- en Faunawet, heeft GS van de Provincie Overijssel besloten, om in aanvulling op voormeld besluit van 5 februari 2004 dit aanwijzingenbesluit uit te breiden met het grondgebied van een aantal nader in dit besluit genoemde gemeenten. Daarbij zijn jachthouders en jachtaktehouders aangewezen als categorieën van personen die met behulp van het geweer de stand van het wild zwijn kunnen beperken. Als voorwaarde is onder andere opgenomen dat de gebruiker van deze ontheffing toestemming moet hebben van de grondgebruiker en/of grondeigenaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van beiden besluiten in samenhang bezien niet anders uit te leggen dan dat het besluit van GS van 5 februari 2004 onverkort van kracht is gebleven. GS hebben nadrukkelijk aangegeven dat het besluit van 20 oktober 2008 een aanvulling is op het besluit van 2004. Zij hebben in dit aanvullend besluit, onder de kop “Besluiten”, slechts (nadere) regels gesteld en bevoegdheid in het leven geroepen voor jachthouders en jachtaktehouders in de nieuw opgenomen gemeenten. Dat GS het besluit van 2004 hebben ingetrokken wordt niet vermeld. Evenmin valt uit de tekst op te maken dat GS enige verandering dan wel versoepeling in de werkingssfeer van het eerdere besluit hebben willen bewerkstellingen.
Voor wat betreft het aan verdachte ten laste gelegde betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat de voorwaarden die zijn opgenomen in het besluit van 5 februari 2004 onverkort van toepassing zijn gebleven op de gemeenten in het oostelijk deel van de provincie Overijssel, waaronder de gemeente Losser, die is genoemd als een van de gemeenten waarop dit besluit van toepassing is.
Eén van de voorwaarden is dat de jachtaktehouder moet beschikken over een schriftelijke toestemming van de jachthouder.
Daarnaast valt, zoals hiervoor weergegeven, uit de toelichting van dit besluit af te leiden dat tevens toestemming van de grondgebruiker is vereist.
In casu heeft de jachthouder [getuige 1] op 11 november 2009 (proces-verbaal d.d. 11 november 2009) tegenover de politie verklaard dat hij ongeveer een half jaar geleden aan de medeverdachte mondeling toestemming had gegeven om op zijn jachtgebied op varkens te mogen jagen. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat hij op 3 november 2009 op verzoek van de echtgenote van de medeverdachte een zogenaamde toestemmingsverklaring ex artikel 36, eerste lid, Flora- en Faunawet heeft ondertekend en dat daarop de datum 16 oktober 2009 is vermeld. Op 22 december 2009 (proces-verbaal d.d. 11 november 2009) heeft [getuige 1] zijn verklaring herroepen en verklaard dat zijn eerdere verklaring over de wilde zwijnen niet waar is geweest. Tegenover de rechter-commissaris (proces-verbaal d.d. 15 maart 2011) heeft [getuige 1] onder ede verklaard dat hij vóór 2 november 2009 niet met de medeverdachte over het jagen op wilde zwijnen heeft gesproken en dat hij niet weet waarom de medeverdachte gedacht heeft dat hij op zijn terrein mocht jagen.
De rechtbank komt op basis van het hiervoor weergegevene tot de conclusie dat de medeverdachte op 2 november 2009 noch over een schriftelijke noch over een mondelinge toestemming van de jachthouder beschikte.
Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 2], grondeigenaar, tevens grondgebruiker van het onderhavige perceel, dat verdachte of de medeverdachte evenmin van hem vooraf toestemming had gekregen.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat niet was voldaan aan de voorwaarden die GS bij de aanwijzing op grond van artikel 67 van de Flora- en Faunawet heeft gesteld.
Voor zover het bewezenverklaarde zou zijn aan te merken als doden van wilde zwijnen met behulp van een geweer en kunstlicht, als bedoeld in de ontheffing die GS op grond van artikel 68 van de Flora- en Faunawet voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 heeft verleend aan de Stichting Faunabeheer Overijssel (kenmerk LNL/2004/2733), is ook aan de daaraan gestelde voorwaarden niet voldaan, alleen al omdat ook daarbij schriftelijke toestemming van de jachthouder is vereist.
De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot de slotsom en dat het bewezenverklaarde strafbare feiten oplevert.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan.
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een rechtsdwaling en dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Naar de mening van de verdediging mocht verdachte vertrouwen op de mededeling van de medeverdachte dat deze beschikte over een schriftelijke toestemming van de jachtaktehouder. Verder mocht verdachte, mede gelet op de onduidelijke regelgeving, vertrouwen op de informatie die door de WBE was verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan degene, aan wie een ontheffing/aanwijzing is verleend waaraan voorwaarden zijn verbonden, een eigen verantwoordelijkheid toe zich er van te vergewissen dat aan alle voorwaarden is voldaan voordat van de ontheffing/aanwijzing gebruik wordt gemaakt. Verdachte had derhalve zelf moeten nagaan of er een toestemming van de jachthouder was verleend en mocht niet vertrouwen op de enkele mededeling van de medeverdachte en evenmin op de slechts in algemene bewoordingen gegeven informatie die hem vooraf door de WBE zou zijn verstrekt. In dit verband merkt de rechtbank op dat de jachthouder tegenover de rechter-commissaris onder ede heeft verklaard dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie heeft gelogen en dat hij vóór 2 november 2009 niet met de medeverdachte over het jagen op zwijnen heeft gesproken. Ook heeft de grondgebruiker geen toestemming gegeven om op zijn grondgebied op wilde zwijnen te jagen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een gerechtvaardigd beroep op rechtsdwaling zodat verdachte strafbaar is ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Het gebruik van wapens en het afschieten van wild wordt slechts toegestaan aan een beperkte categorie personen en is aan strikte voorwaarden verbonden, onder andere om gevaarzetting te voorkomen. Aan degene die tot zo’n categorie behoort komt een grote verantwoordelijkheid toe. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich, voordat hij zijn mededader over de akker vervoerde en aldus in staat stelde gebruik te maken van het wapen, er geen rekenschap van heeft gegeven of aan alle voorwaarden was voldaan. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf passend en geboden is. Nu als gevolg van het handelen van verdachte zijn jachtakte is ingetrokken en verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen zal de rechtbank echter volstaan met oplegging een geldboete van
€ 2.500,00.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met het feit dat de behandeling van de zaak onredelijk lang heeft geduurd en dat de redelijke termijn is geschonden. Het feit is gepleegd op 2 november 2009. Op dezelfde datum is verdachte aangehouden en is de redelijke termijn gaan lopen. De rechtbank wijst op 27 mei 2013 vonnis. Als uitgangspunt geldt dat het geding – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. De zaak heeft voor het eerst op zitting gestaan van de economische politierechter op 5 juli 2012. De economische politierechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige economische kamer voor strafzaken van de rechtbank. Op de zitting van de meervoudige economische kamer voor strafzaken van 13 mei 2013 is de zaak inhoudelijk behandeld en op 27 mei 2013 wordt vonnis gewezen. Aldus wordt pas na ruim drie jaar en zes maanden na de aanhouding van verdachte vonnis gewezen. Er is niet van omstandigheden gebleken die een dergelijke lange duur rechtvaardigen. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door vermindering van de geldboete, in die zin dat de rechtbank twintig procent op voornoemde geldboete in mindering zal brengen, hetwelk resulteert in de oplegging van een geldboete van € 2.000,00.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57 en 91 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan;
feit 2 het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en Faunawet, opzettelijk begaan.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 2.000,00;
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Wentink, voorzitter, mr. Stam en mr. Van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
27 mei 2013.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5AJ 2009048894. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
(1)
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 4 november 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Gisteravond 2 november 2009 heb ik mij jachtkameraad [medeverdachte] gebeld en gevraagd of met mij meeging om een paar uur te zitten. Daarmee bedoel ik zitten in een hoogzit en wachten op varkens. Ik haalde vervolgens [medeverdachte] op en we reden over de Beuningerstraat en Lossersedijk te De Lutte. Er kwamen opeens ongeveer 10 wilde zwijnen van links naar rechts over de Lossersedijk. [medeverdachte] zei tegen mij dat een zogenaamde Begehungsschein had. Daarmee bedoelde hij volgens mij dat het ter plekke jachtgerechtigd is. Ik ben toen doorgereden en de akker op gereden. Toen ik met stevig snelheid de es verder opreed zag ik opeens de zwijnen lopen in het lichtschijnsel van mijn koplampen. [medeverdachte] is vervolgens uitgestapt en heeft het geweer uit het foedraal gehaald. Ik probeerde vervolgens de varkens te zoeken met de koplampen van mijn auto. Ik hoorde vervolgens schoten. Volgens mij was dat drie keer snel achter elkaar. Ik ben vervolgens in een lus rondgereden op de akker, waarna ik zag dat er een varken was aangeschoten. Ik zag dat het varken spartelde en vervolgens dood bleef liggen. [medeverdachte] zei tegen mij dat hij het varken achter in de auto zou gooien. Ik heb hem daarbij geholpen. We zijn vervolgens naar mijn huis gereden. We hebben het varken uit de auto gehaald en op het gras gegooid.
(2)
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 4 november 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte:
Op 2 november 2009 is de mij bekende [verdachte] bij gekomen om mij mee te nemen op jacht. We zijn vervolgens vanaf mijn huis over de Beuningerstraat gereden. Vervolgens zijn we de Losserdijk opgereden. De varkens staken ongeveer 20 a 30 meter voor ons over. Wij zijn rechtsaf de akker opgereden. Vervolgens heb ik aangelegd en in amper tien seconden 3 keer geschoten. Ik zag dat 1 varken kennelijk was geraakt en ter plekke neerging. Ik zag ook dat een 2e varken aangeschoten was. H et zou kunnen dat een derde varken ook geraakt is. We zijn vervolgens naar het 1e varken gereden. Ik heb het varken samen met [verdachte] in zijn auto geladen. We zijn vervolgens met het 1e varken in de kofferbak naar de woning van [verdachte] gereden. We hebben samen het varken uitgeladen en op het gras naast de koelcel gelegd. We zijn teruggegaan omdat het 2e varken was aangeschoten. Ik ben op zoek gegaan naar het 2e varken. Ik vond het varken tegen de akkerrand. Voor wat betreft het derde varken kan ik verklaren dat we op het wegdek bloedsporen hebben aangetroffen. Deze sporen konden niet van de twee andere varkens zijn.
(3)
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 11 november 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van de getuige:
Afgelopen dinsdagmorgen 3 november 2009, is [medeverdachte 2], de vrouw van [medeverdachte] bij mij thuis geweest. Ze had toen een artikel 36, eerste lid, verklaring bij zich. Dat is dezelfde verklaring die u mij toont. Ik kreeg medelijden met haar en heb toen besloten de verklaring te ondertekenen. De verklaring is ondertekend met 16 oktober 2009.
(4)
Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 4 november 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik wist van het gebeurde af omdat ik gebeld ben door mijn man ’snachts om 00.30 uur, waarin hij vertelde te zijn aangehouden voor het schieten van een varken. Ik kwam er
’s morgens achter dat het om de grond van [getuige 1] ging. [getuige 1] en ik hebben samen afgesproken die datum aan te houden.