RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1120
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Hartenaasje BV,
gevestigd te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer,
de Minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft verweerder geweigerd om eiseres een vergunning op grond van de Waterwet te verlenen ten behoeve van het slopen van een opstal en het oprichten van een nieuw gebouw aan de rechteroever van de IJssel, nabij kilometernummer 943,900, in de gemeente Deventer. Bij brief van 21 oktober 2011 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij het besluit van 17 april 2012 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 25 mei 2012 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 28 maart 2013 behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.J.W. Bloem, J. Klein en ing. J. van Lanen, bijgestaan door mr. Blokvoort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. Huntelaar en M.N.S. Quartel.
Deze zaak is ter zitting behandeld door de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van 1 april 2013 is de Wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland en Overijssel (Staatsblad 2012, 667) in werking getreden. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
Eiseres is eigenaar van het perceel Hartenaasje 1 te Deventer. Het perceel is gelegen op een bedrijventerrein, ten zuidoosten van de stadskern van Deventer, op de rechteroever van de IJssel. De locatie ligt buiten de in 1986 aangelegde primaire waterkering. Op het perceel is sprake van bestaande, functioneel verouderde, bebouwing. Eiseres wil de bestaande bebouwing gedeeltelijk slopen en wil op dit perceel een kantoorgebouw oprichten. Het bouwplan voorziet in een centraal gelegen entree op de begane grond, met daarboven vijf verdiepingen, die uitsteken. De uitstekende bovenliggende verdiepingen worden aan de zijkanten gedragen door zuilen. Het volume van de bouwwerken wordt ten gevolge van het bouwplan uitgebreid van circa 3810 m³ naar 11560 m³. De vorm van het op te richten gebouw leidt er toe dat ten gevolge van de realisering van het bouwplan weliswaar het volume aan bebouwing toeneemt met 303,41%, maar niet de bebouwde oppervlakte.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor rijkswateren en, met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, voor regionale wateren kan worden bepaald dat het verboden is zonder vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatwerk of een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, van de Waterwet, gelezen in samenhang met artikel 3.1, eerste lid, van het Waterbesluit, mede in samenhang met onderdeel 1, sub d, van Bijlage II bij het Waterbesluit, staat de IJssel onder beheer van het Rijk.
Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder waterstaatswerk wordt verstaan: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.
Artikel 3.1, tweede lid, van de Waterwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de oppervlaktewateren van de rivieren begrensd worden door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering voor zover die primaire waterkering is aangegeven op de kaart die als bijlage I bij deze wet behoort, dan wel, waar deze ontbreekt, de daarbij vast te stellen lijn van de hoogwaterkerende gronden. Uit de als bijlage I bij deze wet opgenomen kaart blijkt dat de waterkering langs de IJssel geldt als primaire waterkering.
Uit het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, van de Waterwet volgt dat het winterbed van de IJssel tot de oppervlaktewateren behoort, ook als een hiertoe behorend gebied, zoals het perceel Hartenaasje 1 te Deventer, in de praktijk vrijwel nooit onder water staat. Dit perceel maakt dan ook deel uit van een waterstaatswerk.
Artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit bepaalt dat het verboden is zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 6.5 van de wet gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk, niet zijnde de Noordzee, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
a. werken te maken of te behouden;
b. vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel Hartenaasje 1 te Deventer is, gelet op het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit, derhalve een vergunning als bedoeld in artikel 6.5 van de Waterwet vereist. Geen van de uitzonderingen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 6.12 van het Waterbesluit, is in dit geval van toepassing.
Artikel 6.21 van de Waterwet bepaalt dat een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
In artikel 2.1, eerste lid, is bepaald dat de toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Verweerder hanteert bij de beoordeling van aanvragen om verlening van vergunning ingevolge artikel 6.5 van de Waterwet de Beleidsregels grote rivieren (hierna: de Beleidsregels). Doel van deze beleidsregels is met name om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. Deze doelstelling is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Waterwet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Beleidsregels niet kennelijk onredelijk.
In artikel 1, onder d, van de Beleidsregels is bepaald dat onder stroomvoerend regime wordt verstaan: het afwegingskader dat geldt op het gedeelte van het rivierbed aangegeven op de bij dit besluit horende detailkaart. Blijkens de bij de Beleidsregels horende detailkaart is op het gebied waarbinnen zich het perceel Hartenaasje 1 te Deventer bevindt het stroomvoerend regime van toepassing.
In artikel 3 van de Beleidsregels is bepaald dat in het rivierbed, onverminderd het bepaalde in artikel 7, eerste lid, toestemming wordt gegeven voor:
a. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
b. acitiviteiten ten behoeve van rivierbeheer of –verruiming;
c. tijdelijke activiteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onder b, van de Waterregeling, en
d. overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een uitbreiding van meer dan tien procent ten opzichte van de bestaande bebouwing en dat daarom, gelet op het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, toestemming had moeten worden verleend. Niet de inhoud, maar de oppervlakte van de bebouwing dient bepalend te zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een uitbreiding van meer dan tien procent.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de Beleidsregels nader heeft uitgelegd in de Handreiking Beleidslijn Grote Rivieren (hierna: de Handreiking). Deze Handreiking wordt bij de beoordeling van aanvragen om verlening van vergunningen ingevolge artikel 6.5 van de Waterwet als vaste gedragslijn gehanteerd. Blijkens het bepaalde in paragraaf 3.2 van de Handreiking legt verweerder de uitbreidingsmogelijkheid voor bestaande bebouwing zo uit, dat deze maximaal 10% van de bestaande oppervlakte bedraagt, waarbij maximaal 10% van het bestaande bebouwingsvolume is toegestaan.
De rechtbank acht toepassing van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, op de wijze zoals omschreven in paragraaf 3.2 van de Handreiking, niet onredelijk en evenmin onrechtmatig, gelet op de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. Niet onredelijk is dat verweerder niet slechts een vergroting van het bebouwde oppervlak wil voorkomen, maar ook de intensivering van het gebruik - anders dan in overeenstemming met de doelstellingen van de wet - van een gebied dat vatbaar is voor overstromingen door een aanzienlijke vergroting van het volume van de bebouwing ter plaatse.
Van overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang, als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder d, van de Beleidsregels, is gelet op de aard van de activiteiten, namelijk het bouwen van een gebouw met vijf kantoorverdiepingen en een volume van 11560 m³, geen sprake. Dat, blijkens het door eiseres ingebrachte rapport van Arcadis van 18 december 2009, geen sprake is van significant negatieve effecten van het bouwplan op de as van de rivier, doet er niet aan af dat de realisering van een zo groot gebouw niet als een rivierkundig ondergeschikte activiteit kan worden beschouwd.
Aangezien op het gebied waarbinnen zich het perceel Hartenaasje 1 te Deventer bevindt het stroomvoerend regime van toepassing is, is tevens het bepaalde in artikel 6 van de Beleidsregels van toepassing.
Artikel 6 van de Beleidsregels bepaalt dat voor niet-riviergebonden activiteiten in het gedeelte waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, geen toestemming wordt gegeven, tenzij, onverminderd het bepaalde in artikel 7, sprake is van:
a. een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
b. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
c. een functieverandering binnen bestaande bebouwing;
d. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie, of
e. een activiteit die onderdeel uitmaakt van een projectbesluit als bedoeld in de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering door de Staatssecretaris wordt gefinancierd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat sprake is van een groot openbaar belang, als bedoeld in artikel 6, onder a, van de Beleidsregels. Het bedrijfseconomische belang van eiseres bij de ontwikkeling van het perceel Hartenaasje 1 te Deventer in de door haar gewenste zin kan niet als zodanig gelden. Daarbij komt voorts nog dat niet gebleken is dat een dergelijk gebouw redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.
Van een activiteit die per saldo meer ruimte oplevert voor de rivier op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie, als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder d, van de Beleidsregels, is evenmin sprake.
Niet gebleken is van zodanig bijzondere omstandigheden dat geoordeeld moet worden dat de gevolgen van het handelen overeenkomstig de Beleidsregels, gelet op de gevolgen hiervan voor eiseres, onevenredig zijn in verhouding tot de hiermee te dienen doelen. Dat de weigering van de aangevraagde vergunning voor eiseres tot een bedrijfseconomisch nadeel leidt, kan niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid gelden.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep