ECLI:NL:RBOVE:2014:1054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
151002 / KG RK 14-244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. A. Oosterveld in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 maart 2014 een beschikking gegeven op een wrakingsverzoek van verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.M.C. Niederer. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. Oosterveld, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam, en was uitgenodigd om op 25 februari 2014 te verschijnen voor de behandeling van deze zaak. In een brief van 21 januari 2014 had de griffier aan mr. Niederer meegedeeld dat de door hem ingebrachte machtiging niet voldoende specifiek was en dat het beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard indien niet binnen een week een specifieke machtiging werd overgelegd. Verzoeker vreesde dat mr. Oosterveld zich reeds een oordeel had gevormd over de ontvankelijkheid van het beroep, wat leidde tot de indruk van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten zorgvuldig beoordeeld. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van verzoeker objectief gerechtvaardigd was, gezien de formulering in de brief van de griffier en het tijdsverloop van de procedure. De rechtbank oordeelde dat mr. Oosterveld door zijn communicatie de indruk had gewekt dat hij al een oordeel had gevormd over de zaak, wat niet in overeenstemming was met de vereisten voor een eerlijke rechtsgang.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het wrakingsverzoek toegewezen. De beslissing werd genomen door de rechters J.A.O.M. van Aerde, J.H. Keuzenkamp en F. Koster, in aanwezigheid van griffier M.H. Krol. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 151002 KG RK 14-244
datum: 7 maart 2014
Beschikking op het wrakingsverzoek, ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
gemachtigde mr. J.M.C. Niederer, werkzaam bij Legal Control te Helmond,
strekkende tot wraking van mr. A. Oosterveld, in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank, verder te noemen mr. Oosterveld.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 januari 2014
  • het schriftelijke verweer van mr. Oosterveld van 24 januari 2014
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. Niederer voormeld.
Mr. Oosterveld heeft laten weten niet te verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft bij brief van 1 december 2013 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam d.d. 28 november 2013. Dit
beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 1/2014 (13/2771 WOB PRM).
2.2.
Bij brief van 6 januari 2014 is mr. Niederer voormeld uitgenodigd om op een
zitting te verschijnen voor de behandeling van het namens verzoeker ingediende beroep, en wel op 25 februari 2014. De behandelend rechter is mr. Oosterveld.
2.3.
Bij brief van 21 januari 2014 is door de griffier aan mr. Niederer bericht:

U heeft, namens [verzoeker], beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 13/2771. Bij dit beroepschrift heeft u een machtiging van [verzoeker] gevoegd.
De rechtbank heeft u in november 2013 schriftelijk meegedeeld dat de rechtbank geen algemene machtigingen, vergelijkbaar met een blanco cheque accepteert. De door u ingebrachte machtiging betreft evenwel een machtiging die zeer ruim is geformuleerd, zodat niet wordt voldaan aan de eis dat een volmacht voldoende specifiek moet zijn.
De rechtbank stelt u hierbij in de gelegenheid om alsnogbinnen een termijn van 1 week na verzending van deze briefalsnog een specifieke machtiging, ondertekend door eiser [verzoeker] zelf, in het geding te brengen.
Indien niet binnen de gestelde termijn de gevraagde specifieke en ondertekende machtiging door de rechtbank is ontvangen, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Daarop heeft mr. Niederer bij brief van 21 januari 2014 namens verzoeker gemeld mr. Oosterveld te wraken.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Mr. Oosterveld heeft zich blijkens de brief van 21 januari 2014 op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien niet aan de door hem gestelde specifieke machtigingseisen wordt voldaan. Dit standpunt is, gelet op de jurisprudentie, zo onbegrijpelijk dat voor dat standpunt geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat het voortvloeit uit vooringenomenheid dan wel bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees heeft gewekt dat het standpunt is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Dit klemt temeer gezien het tijdsverloop van de procedure. Bij brief van 21 januari 2014 wordt namens mr. Oosterveld immers onvoorwaardelijk gesteld dat als de gevraagde specifieke en ondertekende machtiging niet binnen de gestelde termijn van één week wordt ontvangen, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit maakt dat, als verzoeker niet doet wat de rechtbank vraagt, de behandelend rechter reeds op 29 januari 2014 tot de conclusie komt dat het beroep niet-ontvankelijk is, terwijl de openbare behandeling ter zitting nog plaats moet hebben. De behandelend rechter heeft daarmee bij verzoeker de indruk gewekt dat hij zich reeds op dat moment, in voor verzoeker negatieve zin, een oordeel over de zaak heeft gevormd, aldus verzoeker.
3.2.
Mr. Oosterveld heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft bij verzoeker in het onderhavige geval een – geobjectiveerde – vrees voor partijdigheid kunnen ontstaan. Het volgende is daartoe redengevend.
4.2.1.
Bij brief van 6 januari 2014 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd om 25 februari 2014 op een zitting te verschijnen. Door de uitnodiging voor deze zitting was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b van de Awb blijkbaar geen sprake.
4.2.2.
In de brief d.d. 21 januari 2014 heeft de griffier vervolgens namens de rechtbank aan mr. Niederer bericht, kort gezegd, dat de door hem ingebrachte machtiging niet voldoende specifiek is en dat, als hij niet alsnog binnen een week een specifieke machtiging overlegt, het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uit het verweer van mr. Oosterveld begrijpt de rechtbank dat mr. Oosterveld de inhoud van de brief van de griffier d.d. 21 januari 2014 geheel voor zijn rekening neemt.
4.2.3.
Begrijpelijk is dat als gevolg van de – zonder enig voorbehoud – gebruikte formulering dat, als niet alsnog binnen een week een specifieke machtiging wordt overgelegd, “het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard”, bij verzoeker de indruk is gewekt dat mr. Oosterveld zich reeds op dat moment een eindoordeel heeft gevormd over de ontvankelijkheid van het beroep van verzoeker, terwijl daarvan pas sprake behoort te zijn nadat de behandeling van de zaak is afgerond en dus nadat verzoeker daarover ter zitting is gehoord. Bij deze stand van zaken is de vrees voor partijdigheid naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd.
4.2.4.
De rechtbank wijst erop dat van een geobjectiveerde vrees voor partijdigheid geen sprake zou zijn geweest als mr. Oosterveld zijn oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het beroep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, van een voorbehoud had voorzien ("
Indien niet binnen de gestelde termijn de gevraagde specifieke en ondertekende machtiging door de rechtbank is ontvangen,kanhet beroep niet-ontvankelijk worden verklaard”). Een dergelijke formulering laat ruimte voor een inhoudelijk debat ter zitting over de reikwijdte van de door verzoeker reeds overgelegde machtiging. Tevens wordt op die manier aan verzoeker de mogelijkheid gelaten om – zo nodig – ter zitting alsnog een machtiging over te leggen die aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
4.3.
Het wrakingsverzoek is, gelet op het voorgaande, gegrond en zal mitsdien worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. J.A.O.M. van Aerde, mr. J.H. Keuzenkamp en mr. F. Koster in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H. Krol en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.