ECLI:NL:RBOVE:2014:119

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
Awb 13/1997
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • RECHTBANK OVERIJSSEL
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van drank- en horecavergunning wegens aanwezigheid van hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een café-exploitant te Overdinkel, en de burgemeester van de gemeente Losser. De burgemeester had op 8 april 2013 de drank- en horecavergunning van eiseres ingetrokken, omdat er in de opslagruimten achter het café hennepplanten waren aangetroffen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij persoonlijk niet betrokken was bij de hennepkwekerij, die volgens haar door haar zoon was opgezet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat eiseres niet langer voldeed aan de eisen van de Drank- en Horecawet, aangezien de inrichting eerder voor zes maanden was gesloten op grond van de Opiumwet. De rechtbank benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor een afweging van persoonlijke omstandigheden, zoals de lange exploitatie van het café of de financiële gevolgen van de sluiting. De rechtbank concludeerde dat eiseres tekort was geschoten in haar toezichtsplicht en dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/1997

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]
wonende te Overdinkel, eiseres,
en
De burgemeester van de gemeente Losser,
verweerder,
gemachtigde: mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen.
13/1997
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft verweerder de drank- en horecavergunning voor de horecalocaliteit aan de [adres] te Overdinkel ingetrokken. Bij brief van 6 mei 2013 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij het besluit van 13 augustus 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 23 augustus 2013 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 18 december 2013 behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door H.B.H. Riesewijk en J.G. Stoevenbeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.G.H. Vaanholt, bijgestaan door mr. Rijs, voornoemd.

Overwegingen

Eiseres exploiteert sinds omstreeks 1970 een café aan de [adres] te Overdinkel. Ten behoeve van dit café is in 1998 aan eiseres een drank- en horecavergunnning verleend, op grond waarvan eiseres gerechtigd was alcoholhoudende dranken te schenken.
Op 14 september 2012 is door ambtenaren van het team Drugs en Wapens van de politieregio Twente een onderzoek ingesteld in het pand aan de [adres] te Overdinkel. Bij dit onderzoek is gebleken dat twee opslagruimten, direct achter het café, in gebruik waren als kweekruimte voor hennepplanten en als ruimte voor het drogen van henneptoppen. Zo zijn in een bezemkast in de opslagruimte die direct aan de keuken van de horeca-inrichting grenst 31 hennepplanten aangetroffen. In de grote ruimte daarachter is negen kilo hennep en hennepgruis aangetroffen.
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft verweerder het horecagedeelte van pand [adres] te Overdinkel, inclusief de bijbehorende opslagruimten, op grond van het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voor de duur van zes maanden gesloten. Het door eiseres gemaakte bezwaar tegen dit besluit is door verweerder ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld.
Bij het gehandhaafde besluit van 8 april 2013 heeft verweerder de aan eiseres verleende drank- en horecavergunning ingetrokken.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de drank- en horecavergunning ten onrechte heeft ingetrokken. Eiseres is, naar zij zegt, persoonlijk niet betrokken geweest bij de hennepkwekerij in de opslagruimten achter haar café. Deze was volgens eiseres opgezet door haar zoon, die in de woning boven het café woonde. Eiseres stelt dat zij nooit in de opslagruimten achter het café kwam. De officier van justitie heeft eiseres bij brief van 17 juni 2013 laten weten dat besloten is haar niet verder te vervolgen. De intrekking van de drank- en horecavergunning heeft ingrijpende gevolgen voor eiseres.
Op de beoordeling van deze zaak is het volgende wettelijk kader van toepassing.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 7, eerste lid, van de DHW bepaalt dat een vergunning vereist is voor iedere inrichting. Onder inrichting wordt, ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de DHW verstaan:
de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
Artikel 8, eerste lid, onder b, van de DHW bepaalt dat leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de DHW worden naar de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven. Het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de DHW is nader uitgewerkt in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (hierna: Besluit eisen zedelijk gedrag).
Artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen zedelijk gedrag bepaalt dat een leidinggevende binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest is van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de DHW of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Ingevolge het bepaalde in artikel 31, eerste lid, onder b, van de DHW wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 31, eerste lid, onder b, van de DHW imperatief is geformuleerd. Dit betekent dat als niet langer voldaan wordt aan de eisen als bedoeld in deze bepaling, de burgemeester de vergunning dient in te trekken. Artikel 31, eerste lid, van de DHW laat geen ruimte voor een nadere afweging van de betrokken belangen. Dat eiseres het café meer dan veertig heeft geëxploiteerd, dat nooit eerder sprake is geweest van klachten en dat sluiting van het café grote financiële gevolgen heeft voor eiseres, kan dan ook geen rol spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit, indien wordt vastgesteld dat niet langer aan de hiervoor genoemde eisen wordt voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de inrichting aan de [adres] te Overdinkel, bij besluit van 29 oktober 2012, voor de duur van zes maanden gesloten is geweest op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiseres heeft geen beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen deze sluiting. Hiermee staat het besluit van 29 oktober 2012 in rechte vast.
Op grond van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen zedelijk gedrag, gelezen in samenhang met artikel 8 van de DHW, mag een leidinggevende binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende zijn geweest van een inrichting die ten minste een maand gesloten is op grond van artikel 13b van Opiumwet, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat eiseres geen enkel verwijt treft ter zake van de sluiting van de inrichting vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de opslagruimten. Van eiseres, als exploitant van de inrichting, mocht verwacht worden dat zij toezicht hield op wat in de inrichting plaatsvond, ook op wat plaatsvond in bij de inrichting behorende opslagruimten. Het was aan eiseres om zich ervan te vergewissen dat in de inrichting geen drugs in de zin van artikel 13b van de Opiumwet aanwezig waren. In dit kader merkt de rechtbank op dat eiseres heeft erkend dat zij op enig moment een wietgeur heeft geroken. Het had op de weg van eiseres gelegen om te onderzoeken waar deze geur vandaan kwam. Dat zij dit niet heeft gedaan kan eiseres worden verweten.
Dat de officier van justitie eiseres heeft laten weten dat zij zelf niet vervolgd wordt vanwege overtreding van de Opiumwet, doet er niet aan af dat eiseres tekort is geschoten in de op haar rustende verplichting om toezicht te houden op de door haar geëxploiteerde inrichting.
Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet langer voldaan wordt aan de eisen als bedoeld in artikel 8 van de DHW en dat de vergunning daarom diende te worden ingetrokken.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep