ECLI:NL:RBOVE:2014:1248
Rechtbank Overijssel
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vorderingen in kort geding inzake opheffing van maritaal beslag na echtscheiding
In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel een voorschot van € 25.000,- te verkrijgen en een tijdelijke opheffing van het maritaal beslag dat door de man was gelegd. De vrouw stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de man beslag heeft gelegd op een groot deel van de te verdelen vermogensbestanddelen. De man heeft echter verweer gevoerd en betwist de hoogte van het gemeenschappelijke vermogen en het spoedeisende belang van de vrouw. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 12 februari 2014 en op 18 februari 2014 uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter overweegt dat er onvoldoende zekerheid bestaat over het bestaan van de vordering van de vrouw en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De vrouw beschikt over een netto inkomen van € 2.400,- per maand en heeft niet voldoende onderbouwd dat zij in financiële nood verkeert. De primaire vordering van de vrouw wordt afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot gedeeltelijke opheffing van het beslag. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de financiële situatie van partijen nog onderzocht moet worden door een deskundige, en dat het beslag voorlopig gehandhaafd blijft om verdere complicaties te voorkomen.