ECLI:NL:RBOVE:2014:1383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
13/2686
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie over verkeersovertredingen en de toepassing van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, wonende te Hengelo, een verzoek ingediend om informatie over verkeersovertredingen die zijn gemaakt met voertuigen geregistreerd op naam van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de regionale politiekorpsen. Het verzoek betreft overtredingen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Verweerder, de korpschef van politie, heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Wet politiegegevens (Wpg) van toepassing is op het verzoek van eiser. De rechtbank oordeelt dat, voor zover de gevraagde informatie geen politiegegevens betreft, de Wpg niet in de weg staat aan verstrekking van die informatie. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 974,-, en is het griffierecht van € 160,- aan eiser vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om zorgvuldig te onderzoeken of de gevraagde informatie onder de Wpg valt en om te beoordelen of deze informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan worden verstrekt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat verweerder eiser had moeten helpen bij het preciseren van zijn verzoek indien dit te algemeen was geformuleerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2686

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[naam],

wonende te Hengelo, eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en

de korpschef van politie,

verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft verweerder eisers verzoek om informatie van 12 juni 2013 gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2013 heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Deze stukken betreffen onder meer enkele foto’s van voertuigen waarmee een verkeersovertreding is begaan. Ten aanzien van deze foto’s heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht om geheimhouding. De rechtbank heeft partijen vervolgens meegedeeld dat zij ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2010 handelt alsof het verzoek om geheimhouding van de overgelegde foto’s is ingewilligd.
Eiser heeft de rechtbank daarop desgevraagd toestemming verleend om mede op basis van deze foto’s uitspraak te doen.
Het beroep is, samen met de zaak met procedurenummer 13/2687, behandeld ter zitting van 3 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.M.H.J. Gossen en mr. J.H. ten Velde.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de behandeling van beide beroepen weer gescheiden.

Overwegingen

1.
Bij brief van 12 juni 2013 heeft eiser verweerder verzocht om een afschrift van alle gegevens over verkeersovertredingen die zijn gemaakt met voertuigen die staan geregistreerd op naam van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de 25 regionale politiekorpsen. Hierbij heeft eiser aangegeven dat het hem gaat om overtredingen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 die zijn geconstateerd door alle toenmalige regionale politiekorpsen en de KLPD. Eiser verzoekt specifiek om een afschrift van de foto of het andere stuk waaruit de overtreding blijkt en om een afschrift van het proces-verbaal, indien dat is opgemaakt. In het geval dat er wel een overtreding is geconstateerd, maar geen proces-verbaal is opgesteld, verzoekt eiser om gegevens over de geconstateerde overtreding.
2.
In het besluit van 23 augustus 2013 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het opvragen van informatie over verkeersovertredingen uit het politiesysteem heeft te gelden als de verwerking van politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet politiegegevens (Wpg). Verwerking van politiegegevens mag volgens deze wet slechts plaatsvinden voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. Verweerder is van mening dat de Wpg geen doeleinden bevat die overeenstemmen met het doel dat eiser met zijn informatieverzoek heeft en dat hij om die reden de gevraagde informatie over zowel de regionale politiekorpsen als de twee ministeries niet aan eiser mag verstrekken. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat, indien er wel een wettelijke grondslag zou zijn om de politiesystemen naar aanleiding van eisers informatieverzoek te bevragen, dit verzoek te algemeen is geformuleerd om die systemen te kúnnen bevragen.
Wel heeft verweerder, voor zover hij daar nog over beschikte, aan eiser alle in 2012 door het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) aan de toenmalige regionale politiekorpsen opgelegde boetebeschikkingen toegestuurd die het gevolg waren van geconstateerde verkeersovertredingen. Ter eerbiediging van de belangen genoemd in artikel 10, tweede lid, onder c, d en e, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), heeft verweerder in deze beschikkingen de kentekens van de betreffende voertuigen weggelakt.
Voorts heeft verweerder het informatieverzoek van eiser doorgestuurd naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit besluit, onder verbetering van de motivering, gehandhaafd.
3.
Eiser voert in beroep allereerst aan dat het doorsturen van zijn verzoek naar beide ministeries onrechtmatig is, omdat hij heeft verzocht om documenten die onder verweerder berusten. Voorts is eiser van mening dat de Wpg in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat deze uitsluitend ziet op de verwerking van persoonsgegevens en hij niet heeft verzocht om informatie die betrekking heeft op een natuurlijk persoon. Eiser is daarom van mening dat uit de Wob voortvloeit dat verweerder op basis van zijn verzoek dient te onderzoeken of de politiesystemen informatie bevatten waar hij om heeft gevraagd. Dat zijn verzoek van 12 juni 2013 daarvoor te algemeen zou zijn geformuleerd, bestrijdt hij. Eiser is verder van mening dat verweerder ook foto’s en processen-verbaal van de verkeersovertredingen had moeten verstrekken. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser ten onrechte de openbaarmaking van de kentekens geweigerd, voor zover dit de voertuigen betreft die herkenbaar zijn als politievoertuig. Tevens acht eiser het weglakken van bepaalde passages in de CJIB-beschikkingen, terwijl die ook volgens verweerder wel openbaar gemaakt kunnen worden, onrechtmatig. Ten slotte had verweerder ook informatie moeten verstrekken over geconstateerde overtredingen waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
4.
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg bepaalt dat onder politiegegeven wordt verstaan elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg bepaalt dat onder het verwerken van politiegegevens wordt verstaan elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens.
Artikel 3, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Ingevolge onderdeel d van dit artikellid blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Onderdeel e van dit artikellid bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Eiser heeft in beroep gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0634. In deze uitspraak overwoog de Afdeling dat de Wpg een uitputtende regeling bevat voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van die wet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. In deze uitspraak overwoog de Afdeling echter tevens dat het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wpg en, anders dan de Wob, niet op de documenten waarin die gegevens zijn vervat. Dit brengt met zich dat een document dat politiegegevens bevat, niet als zodanig onder de werking van de Wpg valt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat gegevens welke zijn vervat in documenten die zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van de politietaak, integraal onder het regime van de Wpg vallen.
Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt is volgens de Afdeling onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient, met inachtneming van de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen, te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. De maatstaf is derhalve of de betreffende gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd.
5.2.
Mede op grond van de onder 4.1 genoemde uitspraak van de Afdeling, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij niet aan eisers verzoek van 12 juni 2013 kan voldoen, reeds omdat artikel 1, onder c, en artikel 3 van de Wpg daaraan in de weg staan. Voor zover de door eiser gevraagde informatie niet ziet op politiegegevens, zijn deze artikelen namelijk niet aan de orde. Zoals de Afdeling ook overwoog in de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1212, leidt de door verweerder voorgestane uitleg van de genoemde artikelen tot het onbedoelde resultaat dat niet kan worden vastgesteld of een bepaald gegeven al dan niet onder de Wob valt. Verweerder dient derhalve, voordat hij een beroep kan doen op artikel 1, onder c, en artikel 3 van de Wpg, te onderzoeken of de gevraagde informatie als politiegegevens moet worden aangemerkt. Dit betekent dat verweerder op basis van het verzoek van 12 juni 2013 allereerst zal moeten onderzoeken in hoeverre de door eiser gevraagde informatie onder hem berust. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de betreffende informatie op grond van de Wob aan eiser kan worden verstrekt of dat de Wpg hieraan in de weg staat omdat de informatie dient te worden aangemerkt als politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wpg.
5.3.
Dat het verzoek van eiser te algemeen is geformuleerd om de politiesystemen te kunnen bevragen, heeft verweerder niet nader onderbouwd of aangetoond. Bovendien heeft eiser er in dit verband terecht op gewezen dat, indien het verzoek wel te algemeen geformuleerd is om daaraan te kunnen voldoen, het op de weg van verweerder ligt om eiser te vragen het verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam te zijn. Deze stelling van verweerder leidt dan ook niet tot het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat aan eiser geen informatie uit de politiesystemen kan worden verstrekt.
5.4.
Eiser heeft in beroep aangegeven dat hij niet heeft verzocht om afschriften van de CJIB-beschikkingen en voorts dat de daarin ten onrechte weggelakte passages niet alsnog verstrekt hoeven worden als de brondocumenten, zijnde de processen-verbaal, zouden worden verstrekt. Gelet hierop en nu verweerder eerst nader onderzoek dient te verrichten omtrent de vraag in hoeverre de brondocumenten alsnog aan eiser verstrekt kunnen worden, laat de rechtbank de vraag in hoeverre verweerder in de CJIB-beschikkingen terecht informatie heeft weggelakt verder buiten beschouwing.
6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit op bezwaar vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
7.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bestaan volledig uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 487,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 oktober 2013;
  • gelast verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep ter hoogte van € 974,-, te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014
Afschrift verzonden op 13 maart 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA,Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.