ECLI:NL:RBOVE:2014:1419

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
08/710330-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met betrokkenheid van minderjarige

Op 21 maart 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Den Ham, die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte had op 6 mei 2012 in Vroomshoop samen met een minderjarige jongen een schutting in brand gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen en personen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zwaar weegt dat hij een minderjarige bij deze daad had betrokken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op 14 juni 2012 de voorwaarden probleemloos had nageleefd en dat er een aanzienlijke tijd was verstreken sinds het strafbare feit. De rechtbank vond de opgelegde straf passend en geboden, en besloot geen voorwaardelijke straf met proeftijd op te leggen. De uitspraak volgde na een uitgebreid onderzoek en het horen van getuigen, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de inhoud van het dossier, waarbij de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen werd gewogen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710330-12
Datum vonnis: 21 maart 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen - na verwijzing naar de meervoudige kamer van de rechtbank door de politierechter op 18 april 2013 - naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 augustus 2013 en 7 maart 2014. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Steeghs en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 mei 2012 in Vroomshoop (primair) alleen of samen met een ander brand heeft gesticht waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht dan wel (subsidiair) dat verdachte die brand heeft uitgelokt dan wel aan die brand medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2012,
te Vroomshoop, in de gemeente Twenterand,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij/op - de poort van - een schutting
(gelegen aan de [adres 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk terpentine en/of lampenolie
en/althans een hoeveelheid brandbare vloeistof over/tegen een -poort van een-
schutting gegooid/gegoten/gespoten en/of (vervolgens) met behulp van een
brandende aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met voornoemde terpentine en/of lampenolie, althans met
(een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de -poort van die- schutting
geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid geparkeerde auto (merk
Chrysler) en/of een (aangrenzend) bedrijf, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de in dat bedrijf bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
een persoon, genaamd [medeverdachte], op of omstreeks 6 mei 2012,
te Vroomshoop, gemeente Twenterand,
opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij/op - de poort van - een schutting
(gelegen aan de [adres 1]), immers heeft voornoemde [medeverdachte] toen aldaar
opzettelijk terpentine en/of lampenolie en/althans een hoeveelheid brandbare
vloeistof over/tegen een -poort van een- schutting gegooid/gegoten/gespoten
en/of (vervolgens) met behulp van een brandende aansteker aangestoken, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde terpentine
en/of lampenolie, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de
-poort van die- schutting geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid
geparkeerde auto (merk Chrysler) en/of een (aangrenzend) bedrijf, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor de in dat bedrijf bevindende/aanwezige perso(o)n(en),
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was,
welk feit hij, verdachte, op of omstreeks 6 mei 2012,
te Vroomshoop, gemeente Twenterand,
opzettelijk heeft uitgelokt,
althans bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 mei
2012 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, opzettelijk medeplichtig is geweest
door die [medeverdachte] een fles lampenolie/terpentine aan te reiken, althans
ter beschikking te stellen en/of die [medeverdachte] in een door hem bestuurde
auto naar of in de nabijheid van het pand aan de [adres 1] te Vroomshoop te
brengen en/of die [medeverdachte] (vervolgens nadat die [medeverdachte] die
schutting met een aansteker had aangestoken) in die door hem, verdachte,
bestuurde auto van de plaats van het misdrijf naar elders te vervoeren.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd 2 jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, in die zin dat verdachte de brand samen met een ander, te weten de medeverdachte [medeverdachte], heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Het tenlastegelegde levensgevaar kan volgens de officier van justitie niet worden bewezenverklaard.
De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], de getuigenverklaringen van [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] en op de verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De raadsman acht de verklaringen van [medeverdachte], [naam 1] en [naam 2] niet betrouwbaar.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het plegen van de brandstichting. Ook voor de subsidiair tenlastegelegde deelnemingsvormen is volgens de verdediging geen bewijs voorhanden. Ook om die reden zou vrijspraak van het tenlastegelegde moeten volgen.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte], [naam 1] en [naam 2] niet betrouwbaar zijn.
Voor wat betreft [medeverdachte] heeft de raadsman daartoe gesteld dat:
[medeverdachte] niet iemand is die netjes luistert naar anderen en doet wat anderen hem vragen;
[medeverdachte] degene is geweest die aangever [slachtoffer] bedreigde en riep dat hij terug zou komen en in de woning van [naam 3] riep dat hij de boel in de fik zou steken;
[medeverdachte] een duidelijk eigen belang heeft bij het belasten van verdachte, door op die wijze zichzelf te ontlasten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman met betrekking tot [medeverdachte]. Het door de raadsman onder a. gestelde ziet op de persoon van de getuige en niet op de inhoud van zijn verklaringen, zodat reeds de onderbouwing van het argument de conclusie niet kan dragen.
Met betrekking tot het onder b. gestelde overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat [medeverdachte] [slachtoffer] zou hebben gezegd dat hij terug zou komen en in de woning van [verdachte] zou hebben geroepen dat hij de boel in de fik zou steken, nog niet maakt dat zijn verklaring onbetrouwbaar is. Dit zegt immers nog niets over de rol die verdachte verweten wordt bij de brandstichting. Ook het onder c. gestelde argument leidt niet tot de conclusie dat de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is, nu hij –anders dan gesteld- zichzelf niet ontlast door verdachte te belasten. Sterker nog, medeverdachte [medeverdachte] verklaart zeer expliciet en belastend over zijn eigen rol bij dit strafbare feit.
Ook in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank niet tot de conclusie dat de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is, zodat zijn verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Met betrekking tot [naam 1] en [naam 2] heeft de raadsman gesteld dat:
zij als vader en stiefmoeder van [medeverdachte] een eigen belang hebben bij het afleggen van een getuigenverklaring in deze zaak en genegen zijn geweest om een verklaring af te leggen waarin [medeverdachte] er zo goed mogelijk vanaf komt. Zij hebben volgens de raadsman doelbewust een leugenachtige verklaring afgelegd ten behoeve van hun (stief)zoon wat betreft hun wetenschap over de brand. Daarnaast zouden zij bewijsmateriaal hebben gemanipuleerd ten behoeve van [medeverdachte], door [medeverdachte] thuis onder de douche te zetten en hebben zij de partner van verdachte geïntimideerd;
de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] op de punten waar ze verdachte belasten haaks staan op de verklaringen van [naam 5], [naam 3], [naam 4], [naam 6] en verdachte.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Indien de door de raadsman gestelde argumenten onder a. al juist zijn, dan zien zij op de rol van [medeverdachte] bij de brandstichting en pogingen van [naam 1] en [naam 2] om [medeverdachte] niet te belasten, maar zegt dat nog niets over een bewust en ten onrechte belasten van verdachte. De omstandigheid dat zij de partner van verdachte na het feit zouden hebben geïntimideerd zou iets kunnen zeggen over de persoon van de getuigen, maar impliceert niet dat door hen afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn.
De passages uit de verklaringen die de verdediging onder b. heeft aangehaald, zien op waarnemingen die door [naam 1] en [naam 2] zijn gedaan en niet door anderen zijn waargenomen. Dit maakt echter nog niet dat de verklaringen haaks op elkaar staan. Hetgeen door de één wordt waargenomen, hoeft immers nog niet per definitie ook door een ander te zijn waargenomen.
Ook deze verklaringen kunnen derhalve voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af.
Op 6 mei 2012 doet [slachtoffer] bij de politie aangifte van brandstichting van zijn schutting. [slachtoffer] verklaart dat hij eigenaar is van café [café], gevestigd aan de [adres 1] in Vroomshoop.
Op 5 mei 2012 zijn [naam 1], zijn zoon [medeverdachte] en vriendin [naam 2] op de verjaardag van [naam 7]. Op de verjaardag zijn ook verdachte en zijn vriendin [naam 8], de zus van verdachte [naam 3] en haar vriend [naam 4] en [naam 5]. Op een gegeven moment gaat [naam 2] naar café [café] om sigaretten te kopen. [naam 2] mag niet bij café [café] naar binnen omdat zij een lokaalverbod heeft. Terug op de verjaardag vertelt [naam 2] aan haar vriend [naam 1] dat zij niet naar binnen mocht. [naam 1] zegt tegen [naam 2] dat hij met de eigenaar van het café gaat praten omdat de periode van het verbod verstreken zou zijn. Na de verjaardag van [naam 7] gaan [naam 2], [naam 1], [medeverdachte], [naam 3], [naam 4], [naam 5] en verdachte naar het café [café].
[naam 1] wil de eigenaar aanspreken op het incident met [naam 2] eerder die avond. [naam 1] mag eveneens niet naar binnen omdat hij een lokaalverbod heeft bij [café]. Verdachte wil [naam 1] toch mee naar binnen nemen. Aangever [slachtoffer] verzoekt hen het café te verlaten. Buiten ontstaat een woordenwisseling tussen een aantal klanten van [café] enerzijds en [naam 1], [naam 2], [medeverdachte] en verdachte anderzijds. Verdachte is boos en voelt zich bedreigd door de situatie. Verdachte, [naam 1], [naam 2], [medeverdachte], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] besluiten hierop naar de woning van [naam 3] en [naam 4] aan de [adres 2] in Vroomshoop te gaan. In de woning gaan ze met zijn allen aan tafel zitten. [medeverdachte] en verdachte zijn door de gebeurtenissen bij het café behoorlijk kwaad. [medeverdachte] en verdachte zitten naast elkaar aan tafel en zitten te smoezen.
Op een gegeven moment staat verdachte op en pakt van de computertafel de autosleutels van [naam 4] en loopt weg. Een paar minuten later staat ook [medeverdachte] op van tafel en loopt naar het toilet. Als [medeverdachte] van het toilet af komt, staat verdachte in de schuur met een fles terpentine in zijn handen. [medeverdachte] hoort verdachte zeggen: “Jij gaat mee”. Verdachte en [medeverdachte] lopen hierop naar de auto van [naam 4] en rijden weg. In de auto krijgt [medeverdachte] van verdachte de fles met terpentine. In de auto hoort [medeverdachte] verdachte zeggen: “jij gaat [café] in de fik steken”. Verdachte rijdt daarop naar het café [café] en stopt in de zijstraat naast het café. Daar staat ook de auto, merk Chrysler, geparkeerd van aangever [slachtoffer]. [medeverdachte] stapt uit en verdachte blijft in de auto zitten. [medeverdachte] maakt de fles terpentine open en gooit de inhoud van de fles over de schutting en steekt vervolgens met een aansteker de brandbare vloeistof aan. [medeverdachte] stapt weer bij verdachte in de auto en samen rijden zij terug naar de woning van [naam 3] en [naam 4]. Bij de woning aangekomen ruiken [naam 2] en [naam 1] dat verdachte en [medeverdachte] naar terpentine ruiken.
Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank heeft geen reden aan de betrouwbaarheid en juistheid van de gebezigde bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is ontstaan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 mei 2012, te Vroomshoop, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een schutting gelegen aan de [adres 1], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof tegen een schutting gegooid en met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid geparkeerde auto merk Chrysler en een aangrenzend bedrijf, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 en 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en de hoogte hiervan allereerst rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voor het onderhavige feit zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunten vastgesteld, zodat de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen zal betrekken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft samen met een ander brand gesticht aan een schutting. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een minderjarige jongen van 16 jaar heeft betrokken bij deze brandstichting. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij door zijn gedragingen een gevaar voor goederen in het leven heeft geroepen. Brandstichting is, gelet op het gevaar zettende karakter ervan, een ernstig misdrijf, waardoor vaak niet alleen enorme materiële schade, maar ook grote maatschappelijke onrust ontstaat.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 22 januari 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een brandstichting is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank voorts meegewogen dat hij sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op 14 juni 2012, de schorsingsvoorwaarden probleemloos heeft nageleefd.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het aanzienlijke tijdsverloop sedert het plegen van het strafbare feit en de periode van bijna twee jaren waarin verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen, met aftrek van het voorarrest passend en geboden is en ziet in de lange periode waarin de schorsingsvoorwaarden hebben bestaan reden hem thans geen voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een proeftijd meer op te leggen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

opheffing bevel voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. S.M.M. Bordenga, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05OB 2012045566. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] van 7 mei 2012, pagina 50, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van brandstichting van de poort van de schutting. Mijn auto stond voor de poort geparkeerd. Betreft een [auto], kenteken [kenteken]. Ik ben eigenaar van café [café]. Over de brandstichting kan ik u het volgende verklaren.
Op zondag 6 mei 2012 tussen omstreeks 02.00 en 02.10 uur was er brand bij de poort. De poort van de schutting bevindt zich aan de zijkant van het bedrijf.
Zaterdagavond heb ik een woordenwisseling gehad met [naam 2] en haar vriend [naam 1]. Daarbij was ook aanwezig de zoon van [naam 1] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte).
2.
Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 24 mei 2012 in onderling verband en in samenhang bezien met het verhoor van 11 juni 2012, pagina 22 t/m 24 en 27, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 5 mei 2012 was ik op de verjaardag van [naam 7]. Mijn vader [naam 1] en zijn vriendin [naam 2] waren er ook bij. [naam 2] ging op een gegeven moment sigaretten halen. Ik hoorde toen ze terug was op de verjaardag dat ze gezeur had gehad met [bijnaam slachtoffer], de beheerder van café [café]. Mijn vader en zijn vriendin mochten een half jaar niet meer binnenkomen bij [café]. Ik hoorde dat mijn vader zei dat hij straks wel met [bijnaam slachtoffer] ging praten. Na een tijdje wilden we naar huis gaan, maar mijn vader wilde toen toch eerst nog even bij [bijnaam slachtoffer] langs. We waren op dat moment met [naam 2], mijn vader en ik. Ik hoorde toen dat [verdachte] zei dat we mee naar binnen moesten komen. We zijn toen het café in gegaan. We moesten toen uit het café. We kregen wat gedonder in het café. Ik kreeg een woedeaanval. Mijn vader, [naam 2], [verdachte] en ik zijn toen in de auto gestapt en zijn naar het huis van [naam 3] gereden. Ik was nog steeds woedend over wat er was gebeurd bij [bijnaam slachtoffer]. Ik moest toen naar de wc. [verdachte] was kennelijk naar de schuur gelopen en ik zag dat hij een fles terpentine in zijn handen had. Toen ik klaar was op de wc zag ik [verdachte] dus in de schuur staan. [verdachte] was ook kwaad. Ik hoorde [verdachte] toen zeggen: “jij gaat mee!”. Ik ben toen bij hem in de auto gestapt, in de auto van [naam 3] haar vriend. Ik hoorde [verdachte] in de auto zeggen: “jij gaat [café] in de fik steken”. [verdachte] reed naar [café]. Hij stopte in de zijstraat naast [café]. [verdachte] is toen in de auto blijven zitten. Ik ben uitgestapt. Ik heb de terpentinefles opengedraaid. Ik heb toen in de fles geknepen. Ik heb de terpentine over de schutting gegooid. Ik heb toen met mijn aansteker de terpentine aangestoken, aan de bovenzijde van de houten schutting. Ik zag toen dat het ging branden. Ik heb de fles terpentine weggegooid. Ik zag daar een blauwe auto staan. Ik kreeg ook terpentine over mijn hand heen. Ik ben toen naar de auto gelopen waar [verdachte] in zat. Ik was maar drie passen verwijderd van de auto. We zijn toen weer naar het huis van [naam 3] gereden. Onderweg in de auto hoorde ik [verdachte] zeggen: “Je houdt je bek, je verlult mij niet!”
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 29 mei 2012, pagina 71 en 72, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 5 mei 2012 ging ik naar [café] (café in Vroomshoop aan de [adres 1]) om sigaretten te halen. Ik had een lokaalverbod. [bijnaam slachtoffer] vroeg of ik de kroeg wilde verlaten. We gingen terug naar het feestje. Ik heb [naam 1] toen bij mij geroepen. Ik zei tegen hem dat ik bij [café] was geweest en dat [bijnaam slachtoffer] mij eruit had gezet. We reden naar [café] en [naam 1] zei ik kan nu wel even met [bijnaam slachtoffer] praten. Ik zag vervolgens dat [verdachte], [naam 8], [naam 3] en [naam 4] kwamen aanrijden. [verdachte] zei tegen [naam 1]: “kom mee naar binnen een biertje drinken”. We lopen vervolgens allemaal met elkaar naar binnen. [bijnaam slachtoffer] kwam naar ons toelopen en zei tegen [naam 1]: “ga naar buiten”. We gingen naar buiten. Buiten stond op een gegeven moment een hele groep voor [café] en iedereen begon zich er mee te bemoeien. [medeverdachte] werd heel kwaad. We gingen naar het huis van [naam 3] en [naam 4] om nog wat te drinken. Ik zag en hoorde dat [verdachte] en [medeverdachte] wat met elkaar aan het bekokstoven waren. Ik zag dat [verdachte] weg liep en ik hoorde dat hij een bos sleutels meepakte. [medeverdachte] liep vervolgens achter [verdachte] aan. [naam 1] ging naar buiten kijken waar [medeverdachte] was gebleven. [naam 1] zag de rode Mazda van [naam 4] wegrijden. In die auto zaten [verdachte] en [medeverdachte]. [naam 1] en [naam 4] gingen er achteraan. [naam 1] en [naam 4] kwamen weer terug, ze konden [verdachte] en [medeverdachte] niet vinden. Vervolgens zag ik
dat ook de Mazda terug kwam rijden naar het huis van [naam 3] en [naam 4]. Ik zag
dat [verdachte] reed en dat [medeverdachte] rechts voorin zat. [verdachte] en [medeverdachte] kwamen de woning binnen. Ik rook een sterke geur van terpentine of wasbenzine of zoiets. Ik rook de terpentine lucht zowel bij [verdachte] als [medeverdachte]. [naam 6] kwam toen aanrijden en die zei toen tegen mij dat er bij [bijnaam slachtoffer] een schutting in de fik stond
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 31 mei 2012, pagina 76 t/m 78, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik wil graag een verklaring afleggen over hetgeen zich heeft afgespeeld in de nacht van zaterdag 5 mei 2012 op zondag 6 mei 2012. Wij zijn die avond eerst naar een verjaardag gegaan. Ik was samen met mijn vriend [naam 4] en met [verdachte], mijn broer, en [naam 5]. Er kwam daar meer visite. Onder andere [medeverdachte], [naam 1] en [naam 2], de stiefmoeder van [medeverdachte].
Wij wilden naar de kroeg. We hadden afgesproken dat we naar [café] zouden gaan. Dat is een café in Vroomshoop. Toen wij binnen waren, bleek dat [naam 2] en [naam 1] daar een pandverbod hadden en niet naar binnen mochten. Daar ontstond wat onenigheid over. Ik zag dat [verdachte], zich er mee bemoeide en partij koos voor [naam 1] en [naam 2]. We besloten daar weg te gaan. [medeverdachte] was erg boos en [verdachte] was ook boos. We gingen naar ons huis. Op een gegeven moment stond [verdachte] op van tafel en liep naar achteren. Hij kwam niet weer. Kort na [verdachte] stond ook [medeverdachte] op en die liep ook naar achteren. Ze kwamen geen van tweeën terug. [naam 1] ging kijken en die zag nog net een rode auto wegrijden. Dat was dus onze auto. Het betreft een rode Mazda 323.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 31 mei 2012, pagina 80 t/m 82, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op zaterdag, 5 mei 2012, was ik op een feest bij [naam 7]. Op dat feest waren ook:
[naam 1], [naam 2], mijn zwager [verdachte], [naam 5], [medeverdachte]
, [naam 3] (mijn partner) en [naam 8]. [verdachte] zei tegen mij we gaan nog even naar [café], een café aan de [adres 1] te Vroomshoop. [naam 1], [naam 2] en de zoon van [naam 1]: [medeverdachte] wilden naar binnen en kwamen ook binnen en ik zag en hoorde dat de beheerder (iedereen noemt hem ‘[bijnaam slachtoffer]’) hen aansprak en dat ze uit het café moesten. Ik hoorde dat [naam 2] een verbod zou hebben om daar binnen te mogen. Ze werden eruit gezet. Ik zag en hoorde dat [verdachte] het daar niet mee eens was. Ik zag dat [naam 1], [naam 2] en [medeverdachte], naar buiten gingen. Ik zag dat [verdachte] mee liep naar buiten. Ik zag dat er nog meer cafégangers naar buiten gingen en toen dacht ik dat het misschien wel op ruzie uit zou draaien. [verdachte] had een kapotte fles bier in de hand. Ik zei ‘ga maar met ons mee’ naar de [adres 2] waar [naam 3] en ik wonen op nummer [nummer]. Later hoorde ik van [naam 2] en ook van [naam 3], dat [medeverdachte] en [verdachte] wat met elkaar zaten te smoezen. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] niet meer aan tafel zaten. [naam 1] is toen naar buiten gelopen en kwam direct weer naar binnen. Ik hoorde hem zeggen: “Er rijdt hier een auto van het oprit af”. Ik liep direct naar buiten en zag dat het mijn auto was die weg was, een rode Mazda. Ik ging naar binnen en zag dat mijn autosleutels weg waren. [naam 1] zei tegen mij: “In de auto, snel mee!” We reden samen naar [café]. Daar zagen we niks. We gingen weer naar mijn huis. Ongeveer 10 minuten later zag ik een auto over de [adres 2] rijden vanuit de richting van de [adres 1], vanuit de richting van [café]. Ik zag dat [medeverdachte] rechts voorin zat en [verdachte] reed. Toen [medeverdachte] en [verdachte] in de keuken stonden, rook ik de geur van terpentine of benzine, in ieder geval van een vluchtige vloeistof.
6.
Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [naam 1] van 8 juni 2012, pagina 83 t/m 86, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 5 mei 2012 was ik op een feest van [naam 7]. Op dat feest waren verder mijn zoon
[medeverdachte], mijn vriendin [naam 2], [naam 4] en zijn vrouw [naam 3], [verdachte] en zijn vrouw [naam 8]. [naam 9] en [naam 6] moesten op een gegeven moment peuken halen, [naam 2] ging met hen mee. Ze gingen naar [café] in Vroomshoop. [naam 2] zei dat ze daar niet naar binnen mocht, uiteindelijk is [naam 2] wel meegegaan. De eigenaar van [café], die we [bijnaam slachtoffer] noemen, had een grote bek tegen [naam 2] gehad. Ik hoorde dit dus allemaal toen de vrouwen weer terug waren op de verjaardag. Ik zei toen dat ik wel met [bijnaam slachtoffer] ging praten over dit voorval met [naam 2].
Ik ben toen naar [café] gereden. Ik zag dat [verdachte] en [naam 5], [naam 4] en zijn vrouw [naam 3] ook buiten stonden. Ik hoorde dat [verdachte] een aantal keren zei dat we naar binnen moesten gaan. Ik zag dat [verdachte] in gesprek ging met [bijnaam slachtoffer], waarbij er wat gezeurd en gebakkeleid werd. Ik zag dat [verdachte] op een bepaald moment een flesje bier kapot sloeg en in de handen had. Ik zag toen dat zowat het hele café naar buiten kwam. Ik dacht dat iedereen zich ermee wilde bemoeien. Ik zag dat [medeverdachte] erg boos was. Volgens mij heeft [naam 4] of zijn vrouw gezegd dat we wel naar hun huis konden komen. Daar aangekomen, hebben we met elkaar in de keuken aan de tafel gezeten. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] de hele tijd met elkaar aan de praat waren. Ik zag dat [medeverdachte] wegliep. Ik zag dat [verdachte] ook wegliep. Ik hoorde [naam 3] toen zeggen dat de autosleutels weg waren. Ik ben buiten gaan kijken, samen met [naam 5] en [naam 4]. Ik zag op dat moment dat er een rode Mazda wegreed, de auto van [naam 4]. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat en dat [medeverdachte] ernaast zat. Ik ben toen in mijn auto gestapt. Ik kon ze niet vinden. Ik ben uiteindelijk weer teruggereden naar de woning van [naam 4]. Op dat moment zag ik dat [verdachte] de auto weer parkeerde op de oprit.
Iemand van ons kreeg toen een telefoontje, die vertelde dat de [bijnaam slachtoffer] in de fik stond. Ik rook een sterke terpentinelucht bij zowel [medeverdachte] als [verdachte], toen ze de auto uitstapten.
7.
De getuigenverklaring van getuige [medeverdachte], afgelegd ter terechtzitting op 7 maart 2014, zakelijk weergegeven:
Op 6 mei 2012 hadden we gezeur gehad bij [café] in Vroomshoop. Ik en [verdachte] waren boos. We gingen toen bij [naam 3] en [naam 4] wat drinken. Ik moest naar het toilet. Ik zag dat [verdachte] in het bij hok stond met een fles terpentine en tegen mij zei: “Kom mee, stap in de auto. We zijn in de auto van [naam 4] gestapt en naar café [café] gereden. [verdachte] zei tegen mij: Jij gaat die schutting in brand steken, gewoon erover heen gooien en aansteken”. Ik heb de schutting in brand gestoken en vervolgens ben ik weer bij [verdachte] in de auto gestapt. [verdachte] zat in de auto te wachten op 3 à 5 meter bij mij vandaan. [verdachte] zei tegen mij dat ik aan niemand iets mocht vertellen. Er stond op 1,5 à 2 meter van de schutting een auto.
8.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 6 augustus 2013, zakelijk weergegeven:
Wij zijn naar het huis van [naam 4] en [naam 3] te Vroomshoop gereden. We zaten aan tafel en er werd steeds gesproken over de dreigende situatie bij het café [café] (…). Ik voelde mij ook opgefokt. Ik dronk alcohol en bij een negatieve sfeer word ik ook negatief. Ik wilde een stukje rijden in de auto. [medeverdachte] ging bij mij in de auto zitten (…). Ik heb [medeverdachte] bij het café afgezet.