3.1De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank wijst de door de raadsman ter terechtzitting van 2 december 2013 gedane (herhaalde) verzoeken af. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank nopen tot wijziging van eerder ingenomen standpunten.
De raadsman heeft ter terechtzitting op 2 december 2013 nog aangevoerd dat, wat betreft de aanschaf van verdovende middelen, zonder redelijke twijfel het strafbare feit vast moet staan en dat betrokkene voordeel heeft gehad. De raadsman is van oordeel dat uit niets blijkt dat zijn cliënt degene is geweest die de verdovende middelen heeft gefinancierd. Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat wel rekening gehouden dient te worden met een eerder opgelegde ontnemingsmaatregel, aangezien er mogelijk sprake kan zijn van een dubbeltelling en het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen aan te tonen dat zulks niet het geval zou zijn.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Wat betreft de financiering van de drugs.
Vast staat dat er bij veroordeelde een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Het is volstrekt onaannemelijk dat drugs geleverd worden, zonder directe contante betaling, immers gaat het in die criminele branche slechts om één ding: snel en veel geld verdienen. Uit geen concrete omstandigheid is aannemelijk geworden dat die aan veroordeelde geleverde drugs door een ander dan door veroordeelde zouden zijn gefinancierd.
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat veroordeelde op legale wijze geld heeft geleend en ontvangen van derden.
Ook is niet gebleken dat veroordeelde door het aangaan van rechtmatige rechtshandelingen geld heeft gegenereerd.
Wat betreft een dubbeltelling.
Van een dubbeltelling wat betreft de eerder opgelegde ontnemingsmaatregel is ook niet gebleken, nu aan die zaak een geheel ander feitencomplex vooraf ging, te weten drugshandel in de jaren 1997-1999. Het gerechtshof in Arnhem heeft daarover op 24 juni 2004 arrest gewezen. De raadsman van veroordeelde heeft gesteld dat een bedrag van € 62.000,= aan contante stortingen op banken verklaard kan worden door het wederrechtelijk verkregen voordeel dat (nog) niet aan de Staat is/was terugbetaald. Dit bedrag zou dan niet als niet legaal vermogen uit nieuwe strafbare feiten mogen worden meegenomen in de berekening. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank neemt hierbij eveneens in aanmerking dat veroordeelde over de periode 2001-2003 bij het aanvragen van een bijstandsuitkering geen melding heeft gemaakt van eigen vermogen. Ook is niet gebleken dat veroordeelde een beginsaldo aan contanten uit eerdere criminele activiteiten had. De rechtbank is van oordeel dat de enige bekende legale inkomstenbron van veroordeelde in de onderhavige periode betrof zijn bijstandsuitkering. Daarnaast ontving betrokkene een huursubsidie.
De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de periode 1 november 2001 tot januari 2007. Die periode is door het openbaar ministerie voldoende onderbouwd.
De legale inkomsten van veroordeelde (uitkering en huursubsidie) bedroegen € 33.000,=. Dat veroordeelde andere legale inkomsten in die periode heeft ontvangen, is onvoldoende komen vast te staan. Dat geldt voor de opgevoerde posten erfenis, werkzaamheden voor ETA en dubbeltelling.
Wat betreft de post ‘boten’ gaat de rechtbank uit van de volgende door veroordeelde betaalde aanschafprijzen. Dit is conform hetgeen door de verdediging is vermeld.
[boot 2]: € 25.000,= en [boot 3]: € 17.000,=.
Niet staat vast dat de boten [boot 1] en [boot 4] (mede) door veroordeelde zijn aangeschaft en betaald.
De stortingen per kas bij banken: € 292.903,=.
De uitgaven voor de boten [boot 2] en [boot 3]: € 42.000,=.
Aanschaf 202 kilo cocaïne: € 951.937.
Totaal: € 1.286.840,=
Beschikbaar voor uitgaven: € 21.295,=.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 1.265.545,=.In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
De raadsman heeft, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008
(NJ 2008, 358), geconcludeerd dat de redelijke termijn ex art. 6 EVRM is overschreden en dat tenminste € 5.000,= in mindering dient te worden gebracht. Primair is de raadsman echter van oordeel dat, nu de overschrijding meer dan 12 maanden bedraagt, een substantieel hoger bedrag dan die € 5.000,= in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Op 20 maart 2008 heeft het gerechtshof te Arnhem arrest gewezen in de strafzaak tegen veroordeelde. De daarop volgende eerste ontnemingszitting heeft plaatsgevonden op
3 november 2008. Na een schriftelijke ronde is de zaak op 7 december 2009 hervat en heeft de rechtbank op 18 januari 2010 interlocutoir vonnis gewezen. Daarin heeft de rechtbank onder meer beslist dat - op verzoek van de verdediging - een zevental getuigen gehoord diende te worden. Vervolgens heeft de rechter-commissaris (r.c.) in juli en november 2010 en in januari 2011 getuigen gehoord, terwijl hij op 19 oktober 2011 in Suriname nog een getuige heeft gehoord. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de r.c. vanaf 24 juli 2010 pogingen heeft ondernomen om de (verdere) personalia en de woon- en/of verblijfplaats van de door de verdediging verzochte getuige [getuige] in Dubai te achterhalen. Op 3 augustus 2012 heeft de r.c. zijn pogingen gestaakt. Daarna werden de terechtzittingen hervat op 4 maart 2013, 2 september 2013 en – laatstelijk – op 2 december 2013.
Weliswaar is er in het geheel sprake van een lange duur van behandeling, doch de onderhavige zaak is telkens met een alleszins redelijke voortvarendheid voortgezet. Bovendien is ook (door de r.c.) uitvoerig getracht aan een verzoek van de verdediging te voldoen, te weten de poging de getuige [getuige] op te sporen en te horen. Het gehele verloop in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, niet is overschreden, zodat ook geen bedrag in mindering behoort te worden gebracht.