In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 2 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting De Woonplaats en een gedaagde partij. De Woonplaats vorderde een duurzame oplossing voor het berenklauwprobleem dat zich voordeed op het perceel van de gedaagde, die eigenaar is van een perceel te Enschede. De huurders van De Woonplaats ondervonden hinder van de berenklauwen en loofbomen die op het perceel van de gedaagde stonden. De Woonplaats had eerder al een kort geding aangespannen, waarbij afspraken waren gemaakt over het verwijderen van de hinderlijke planten. Echter, de gedaagde had deze verplichtingen nagekomen en de voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van onrechtmatige hinder.
De voorzieningenrechter stelde vast dat de gedaagde de loofbomen en berenklauwen had verwijderd en dat er geen actuele overlast was voor de huurders van De Woonplaats. De Woonplaats had betoogd dat er in de toekomst hinder zou kunnen ontstaan, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde ook belang had bij het verwijderen van de berenklauwen en dat hij een alternatieve, biologische methode wilde toepassen. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de vorderingen van De Woonplaats en wees zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen af. De Woonplaats werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de noodzaak voor partijen om gemaakte afspraken na te komen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gedaagde voldoende stappen had ondernomen om het probleem aan te pakken, waardoor de vorderingen van De Woonplaats niet konden worden toegewezen.