In deze zaak, die op 4 april 2014 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde mr. Johan Willem Both, in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van [gedaagde 2], dat gedaagden zouden meewerken aan de verkoop van een woning. De gedaagden, gehuwd in gemeenschap van goederen, waren eigenaar van de woning die onder de failliete boedel viel. De rechtbank had eerder op 4 juni 2013 [gedaagde 2] in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. Both als curator was aangesteld. De woning had een marktwaarde van € 160.000,- en was verkocht voor € 130.000,-, met een afgesproken leveringsdatum van 15 april 2014.
De curator had gedaagden verzocht om medewerking aan de verkoop, maar [gedaagde 1] had deze medewerking niet toegezegd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de naderende leveringsdatum. De voorzieningenrechter overwoog dat de curator op grond van de Faillissementswet verantwoordelijk was voor de verkoop van de woning en dat de gedaagden geen juridische argumenten hadden aangedragen die de weigering van medewerking konden rechtvaardigen.
De rechtbank besloot de vorderingen van de curator toe te wijzen, waarbij [gedaagde 1] werd verplicht om te gehengen en gedogen dat de woning werd verkocht. Tevens werd bepaald dat het vonnis in de plaats zou treden van een deel van de akte van levering, en dat de termijn voor de levering werd verkort tot zeven dagen na betekening van het vonnis. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.283,74 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.