ECLI:NL:RBOVE:2014:1731

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
C/08/152970 / KG ZA 14-89
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, eigenaar van een bedrijfsruimte, vorderde ontruiming van de gehuurde ruimte door gedaagde, die de huur zonder toestemming had overgedragen aan een derde partij. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, met een verlenging tot 28 februari 2019. Eiser stelde dat gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de huur over te dragen zonder toestemming. Gedaagde had zijn onderneming verkocht en de huur aan de nieuwe eigenaar overgedragen, wat eiser niet accepteerde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontruiming in kort geding slechts gerechtvaardigd is bij bijzondere omstandigheden die onmiddellijke actie vereisen. Hoewel eiser een spoedeisend belang aanvoerde, werd geconcludeerd dat de kans op succes in een bodemprocedure niet voldoende was om de ontruiming te rechtvaardigen. De rechter wees erop dat de indeplaatsstellingsprocedure die gedaagde had gestart, niet op voorhand kansloos was en dat de uitkomst van deze procedure van belang was voor de vordering van eiser.

Uiteindelijk werden de vorderingen van eiser afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De rechter benadrukte dat de gevolgen van een ontruiming onomkeerbaar zijn en dat er onvoldoende aanleiding was om vooruit te lopen op de uitkomst van de indeplaatsstellingsprocedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. T.R. Hidma.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/152970 / KG ZA 14-89
Vonnis in kort geding van 4 april 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.G.I.W. Teunis te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
bijgestaan door mr. F. Huisman, werkzaam bij DAS.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand toegezonden pleitnota van [gedaagde], tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser] met producties 1 tot en met 6.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (verder: de bedrijfsruimte).
2.2.
[eiser] heeft een huurovereenkomst met [gedaagde] gesloten op basis waarvan [gedaagde] de bedrijfsruimte met ingang van 1 maart 2009 van [eiser] huurt. In de bedrijfsruimte wordt door [gedaagde] een shoarma-grillroom/pizzeria geëxploiteerd.
2.3.
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar en is vervolgens verlengd met een periode van 5 jaar. De huurovereenkomst loopt thans door tot 28 februari 2019.
2.4.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing. In artikel 12.1 van deze bepalingen is het volgende bepaald:
“12.1 Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een maatschap, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of rechtspersoon.”
2.5.
[eiser] heeft in december 2013 en januari 2014 de energiekosten van de bedrijfsruimte voldaan, omdat [gedaagde] niet in staat was deze te betalen.
2.6.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat hij genoodzaakt is om zijn onderneming te beëindigen en dat hij graag gebruik wil maken van de mogelijkheid om een derde in zijn plaats als huurder te stellen.
2.7.
Namens [eiser] is bij brief van 8 januari 2014 aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiser] niet zal meewerken aan een indeplaatsstelling.
2.8.
[gedaagde] heeft zijn onderneming per 1 februari 2014 verkocht aan de heer [betrokkene] en de huur van de bedrijfsruimte aan hem overgedragen. Per die datum wordt de shoarma-grillroom/pizzeria voor rekening en risico van [betrokkene] gedreven. [gedaagde] is bij [betrokkene] in loondienst getreden en is nog steeds werkzaam in de shoarma-grillroom/pizzeria.
2.9.
[betrokkene] heeft vanaf februari 2014 maandelijks een bedrag ter grootte van de huur overgemaakt aan [eiser]. [betrokkene] betaalt vanaf die datum ook de energiekosten van de bedrijfsruimte.
2.10.
[gedaagde] is op grond van artikel 7:307 BW een indeplaatsstellingsprocedure bij de kantonrechter gestart. [gedaagde] heeft [eiser] daartoe gedagvaard tegen 8 april 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] zal veroordelen de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] met al het zijne en de zijnen behoudens de in het gehuurde aanwezige voorzieningen en aanvullende roerende zaken die aanwezig zijn ten behoeve van de exploitatie van de shoarma-grillroom/pizzeria (de bedrijfsinventaris) te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en schoon zonder schade alsmede onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen, zulks binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige termijn als de voorzieningenrechter zal menen te behoren, met machtiging van [eiser] om de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op [gedaagde] te verhalen;
II [gedaagde] zal veroordelen aan [eiser] te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten, daaronder begrepen een post voor nasalaris. 3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, nu hij zonder zijn toestemming de huur van de bedrijfsruimte per 1 februari 2014 aan [betrokkene] heeft overgedragen. Omdat [eiser] deze wanprestatie niet langer kan dulden, wenst hij te komen tot een spoedige ontruiming van de bedrijfsruimte. [eiser] betoogt daarnaast dat de indeplaatsstellingsprocedure geen enkele kans van slagen heeft, omdat [betrokkene] onvoldoende waarborgen biedt. Ook wijst [eiser] erop dat het faillissement van [gedaagde] is aangevraagd en dat [gedaagde] heeft verzocht om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Als [gedaagde] failliet wordt verklaard of wanneer hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsanering is de indeplaatsstellingsprocedure volgens [eiser] kansloos. Bovendien zal de curator of bewindvoerder niet bereid zijn om de procedure over te nemen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 254 lid 1 Rv is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voor-zieningenrechter bevoegd deze te geven. Gelet op hetgeen door [eiser] is aangevoerd, is in voldoende mate gebleken van een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om van onderhavig geding kennis te nemen. Het betoog van [gedaagde] dat uitsluitend de kantonrechter bevoegd is, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.2.
De voorzieningenrechter zal enkel op de door [eiser] ingestelde vorderingen beslissen, nu [gedaagde] zich niet heeft laten bijstaan door een advocaat en daardoor geen eis in reconventie kan instellen.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat een ontruiming in kort geding in beginsel slechts gerechtvaardigd is, indien zich aan de zijde van [eiser] bijzondere omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Het toewijzen van een vordering tot ontruiming is een ingrijpende maatregel en heeft een definitief karakter. Dit brengt mee dat dient te worden onderzocht of de door [eiser] aangevoerde gronden voor ontruiming in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop reeds nu gerechtvaardigd is.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het zonder toestemming overdragen van de huur aan [betrokkene] in beginsel een dermate ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is dat deze in een bodemprocedure zou kunnen leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Tegenover deze nog in te stellen vordering tot ontbinding staat echter de reeds door [gedaagde] ingestelde indeplaatsstellingsprocedure. Indien de kantonrechter de door [gedaagde] gevraagde machtiging tot indeplaatsstelling verleent, vervalt de grond voor de door [eiser] te vorderen ontbinding. Aan de andere kant valt de grondslag van de vordering van [gedaagde] weg als in een bodemprocedure de huurovereenkomst wordt ontbonden. Gelet op de samenhang tussen deze procedures, is in dit geding ook de kans van slagen van de indeplaatsstellingsprocedure van belang. In het kader van deze voorlopige voorziening is het echter, gelet op de stellingen van partijen, zonder nader onderzoek niet goed mogelijk om een juist oordeel te geven over de indeplaatsstellingsprocedure. Deze procedure is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval niet op voorhand kansloos te achten, nu [betrokkene] vanaf 1 februari 2014 de huurpenningen aan [eiser] heeft overgemaakt en hij heeft aangeboden om 12 maanden huur vooruit te betalen. Dat [gedaagde] mogelijk op korte termijn failliet zal worden verklaard of zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering, kan vorenstaande niet anders maken, daar thans nog niet is beslist op de desbetreffende verzoeken. Bovendien heeft een faillissement of een toelating tot de schuldsanering niet zonder meer tot gevolg dat de reeds ingestelde indeplaatsstellingsprocedure geen enkele slagingskans meer heeft. Dat de curator of bewindvoerder in dat geval de procedure niet zal willen overnemen staat evenmin vast.
4.5.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat, nu toewijzing van de ontruiming onomkeerbare gevolgen heeft voor het voortbestaan van de huurovereenkomst, in dit geval onvoldoende aanleiding bestaat om reeds op het oordeel ten aanzien van de door [eiser] in te stellen vordering tot ontbinding en ontruiming vooruit te lopen. Gelet hierop zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris rechtshelper
904,00
Totaal € 1.186,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.186,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.