In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Provinciale Staten van Overijssel. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Provinciale Staten, waarin het verzoek om informatie over achterliggende stukken bij de verantwoording van fractievergoedingen niet openbaar werd gemaakt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Het proces begon met een verzoek van eiser op 2 januari 2013 aan de Commissaris van de Koningin van de provincie Overijssel, waarin hij om afschriften vroeg van documenten die betrekking hebben op de verantwoording van de fractievergoedingen van de Partij voor de Vrijheid (PVV) over de periode van maart 2011 tot 2 januari 2013. De Provinciale Staten hebben dit verzoek deels toegewezen en deels afgewezen, met de stelling dat de gevraagde documenten niet bij hen berusten. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft overwogen dat de achterliggende stukken, zoals nota’s en bonnen, feitelijk niet onder de Provinciale Staten berusten, maar dat er wel een functionele relatie bestaat tussen de stukken en de Provinciale Staten. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de achterliggende stukken openbaar te maken in strijd is met de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). De rechtbank heeft de Provinciale Staten veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het griffierecht vergoed moet worden.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de verantwoording van fractievergoedingen en de verplichting van bestuursorganen om informatie openbaar te maken, indien deze onder hun verantwoordelijkheid valt. De rechtbank heeft de Provinciale Staten opgedragen om de achterliggende stukken alsnog openbaar te maken, wat een belangrijke uitspraak is voor de openbaarheid van bestuur.