Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/08/143035 / HA ZA 13-587
de publiekrechtelijke rechtspersoon
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
wonende te [woonplaats] (gemeente Ommen),
advocaat mr. P.S. Kamminga te Den Haag,
VERENIGING VAN EIGENAARS OMMER APOTHEEK TE OMMEN,
zetelende en kantoorhoudende te Ommen,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[interveniënt 2] BEHEER B.V.,
gevestigd te Dedemsvaart,
advocaat mr. O.P. van der Linden te Utrecht.
Partijen zullen hierna de gemeente, [gedaagde 1], [gedaagde 2], de V.V.E., [interveniënt 1] en [interveniënt 2] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 23 augustus 2013 tot overlegging van de in artikel 23 van de onteigeningswet bedoelde stukken
- de akte DP 13-1 waarbij een exemplaar van de Staatscourant van 8 augustus 2012, Nr. 16072, waarin is opgenomen het Koninklijk Besluit tot onteigening van 9 juli 2012, nr. 12.001567, alsmede de verklaring als bedoeld in artikel 23 lid 2 van de burgemeester van de gemeente Ommen van 2 november 2012 inzake de terinzagelegging van het ontwerp Koninklijk Besluit en onteigeningsplan ter griffie van de rechtbank zijn gedeponeerd
- het tegen [gedaagde 1] en de V.V.E. verleende verstek
- de incidentele vonnissen van 16 oktober 2013 en 11 december 2013
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2]
- de conclusie van antwoord van [interveniënt 1]
- de akte van de gemeente
- de conclusie van antwoord van [interveniënt 2]
- de verzoeken om vonnis te wijzen van de gemeente, [gedaagde 2], [interveniënt 1] en [interveniënt 2].
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1. Bij Koninklijk Besluit (hierna: KB) van 9 juli 2012, nr. 12.001567, gepubliceerd in de Staatscourant van 8 augustus 2012, Nr. 16072, is goedgevonden en verstaan dat ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Centrum Ommen (Westflank)’ van de gemeente, ten name van de gemeente ter onteigening wordt aangewezen de onroerende zaak, zoals aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente en bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu ter inzage heeft gelegen en voor zover die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst van de te onteigenen onroerende zaken en/of beperkte rechten.
2.2. Gelet op voornoemde lijst bij het KB is als te onteigenen zaak en/of rechten aangewezen:
Grondplannummer
De te onteigenen grootte
Omschrijving volgens kadastrale
Perceelsgrootte kadastrale registratie
Kadastrale aanduiding gemeente (invullen)
Tenaamstelling kad. registratie, op het perceel rustende rechten
ha a ca
ha a ca
sectie perceelnummer
1
0 03 51
Stad Ommen
0 03 51
[nummer 1]
Eigenares, Vereniging van Eigenaars Ommer Apotheek te Ommen (eigendom)
2
Stad Ommen
[nummer 2]
Zakelijk recht, dhr. [gedaagde 2] (eigendom)
3
Stad Ommen
[nummer 3]
Zakelijk recht, dhr. [gedaagde 1] (eigendom).
2.3. Het appartementsrecht van [gedaagde 1] omvat het kadastrale perceel [nummer 3], zijnde de verdieping boven het kadastrale perceel [nummer 2]. Op eerstgenoemd perceel zijn twee appartementen aanwezig zijn, plaatselijk bekend als [adres]. Laatstgenoemd appartement wordt gehuurd door [interveniënt 1]; van eerstgenoemd appartement is de huur beëindigd.
2.4. Het appartementsrecht van [gedaagde 1] is door de gemeente verworven.
2.5. Het appartementsrecht van [gedaagde 2] omvat de begane grond en betreft het kadastrale perceel [nummer 2]. Dit perceel bestaat uit een verkoopruimte met bijbehorende ruimten en wordt verhuurd aan [interveniënt 2].
2.6. Het onder 2.4 vermelde perceel is belast met een hypothecaire inschrijving ten name van ABN AMRO BANK N.V. te Amsterdam.
2.7. De gemeente heeft [interveniënt 1] in verband met het beëindigen van de huur een schadeloosstelling aangeboden ten bedrage van € 9.360,00 alsmede [gedaagde 2] voor de afstand in eigendom, vrij van alle lasten en rechten, van het kadastrale perceel [nummer 2] een bedrag van € 305.000.
3.1. De gemeente vordert dat de rechtbank op de voet van artikel 54f en volgende van de onteigeningswet ten behoeve van de uitvoering van bestemmingsplan ‘Centrum Ommen (Westflank)’ van de gemeente vervroegd de onteigening ten name van de gemeente en ten algemenen nutte zal uitspreken van (de te onderscheiden gedeelten van) het onder 2.2 genoemde perceel en voorts dat de rechtbank de aan de gedaagden toekomende schadeloosstelling zal bepalen, behoudens voor zover het [gedaagde 1] betreft.
3.2. De gemeente voert aan dat zij tevergeefs heeft getracht om met [gedaagde 2] in der minne tot overeenstemming te komen over de overdracht van het ter onteigening aangewezen perceel van [gedaagde 2] en dat zij hem ter schadeloosstelling € 305.000,00 aanbiedt, waarbij de gemeente bereid is om bij wijze van voorschot 100 % van het aangeboden bedrag uit te betalen, zodat het stellen van een zekerheid achterwege kan blijven.
De gemeente heeft voorts aangevoerd dat zij geen minnelijke overeenstemming met [interveniënt 1] heeft bereikt en dat zij haar ter schadeloosstelling € 9.360,00 aanbiedt, waarbij zij bereid is om bij wijze van voorschot 100 % van het aangeboden bedrag uit te betalen.
Tenslotte heeft de gemeente aangevoerd dat zij [interveniënt 2] een schadeloosstelling van € 1,00 heeft aangeboden evenals zij dat aan de V.V.E. heeft gedaan.
3.3. [gedaagde 2] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of de gemeente met haar vorderingen tot onteigening van appartementsrechten heeft voldaan aan hetgeen valt af te leiden uit het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8665. Voorts refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vraag of de wettelijke formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen.
3.4. [gedaagde 2] vordert primair om de gemeente niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot onteigening althans haar die vordering te ontzeggen omdat de gemeente niet blijk heeft gegeven van deugdelijk minnelijk overleg als bedoeld in artikel 17 van de onteigeningswet met de V.V.E. en evenmin wat betreft [gedaagde 2]. Voorts stelt [gedaagde 2] dat de gemeente in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de dagvaarding heeft aangevoerd niet bekend te zijn met verweren tegen de onteigening zijdens [gedaagde 2].
Subsidiair vordert [gedaagde 2] dat de rechtbank een voorschot op de schadeloosstelling bepaalt op een ander, hoger bedrag dan (100% van) de aangeboden schadeloosstelling van € 305.000,00.
3.5. [interveniënt 1] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde onteigening, maar kan zich niet verenigen met de haar aangeboden schadeloosstelling.
3.6. [interveniënt 2] refereert zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde onteigening, maar kan zich niet verenigen met de haar aangeboden schadeloosstelling.
3.7. De V.V.E. moet, nu zij in deze procedure niet is verschenen, ingevolge artikel 54h juncto artikel 24 van de onteigeningswet worden geacht het aanbod van de schadeloosstelling als door de gemeente gedaan, te hebben verwor
4.1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij in het onder 3.3 vermelde arrest van de Hoge Raad geen beletsel ziet voor de gevorderde onteigening, in aanmerking genomen dat de houders van de twee appartementsrechten tevens de gezamenlijk (enige) twee leden vorm(d)en van de V.V.E., ten name waarvan de eigendom van het te onteigenen kadastrale perceel is geregistreerd.
4.2. Gesteld noch gebleken is dat de formaliteiten en termijnen bij de wet voorgeschreven niet in acht zijn genomen.
4.3. Ten aanzien van de grief van [gedaagde 2] dat artikel 17 van de onteigeningswet door de gemeente niet behoorlijk is nageleefd overweegt de rechtbank het volgde.
4.4. Voor zover [gedaagde 2] betoogt dat met de V.V.E. onvoldoende overleg is gevoerd om een minnelijke overeenkomst te verkrijgen, stelt de rechtbank vast dat deze partij niet in de procedure is verschenen en derhalve geen bezwaren tegen de vordering tot onteigening heeft
ingebracht. Afgezien hiervan geldt dat [gedaagde 2] één van de twee leden van de V.V.E. is en dat met hem geen minnelijke overeenkomst tot stand heeft kunnen komen, terwijl dat wel het geval is geweest wat betreft het andere lid [gedaagde 1]. In dit licht komt het de rechtbank voor dat minnelijk overleg met de V.V.E. afzonderlijk weinig zinvol zou zijn geweest.
Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de V.V.E. geen slapende, papieren vereniging is, zoals de gemeente heeft gesteld onder vermelding van een poging harerzijds om van de vereniging een blijk van activiteit te verkrijgen.
4.5. Wat betreft minnelijk overleg van de gemeente met [gedaagde 2] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 2] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, voor zover hij het tegendeel niet reeds heeft aangegeven in zijn conclusie van antwoord, dat de gemeente hier geacht moet worden te kort te zijn geschoten in het licht van artikel 17 van de onteigeningswet. Vastgesteld moet worden dat door of namens de gemeente voor en na de datum van het KB bij herhaling (te weten op 29 juni 2012 en op 25 februari 2013) aan [gedaagde 2] een aanbod is gedaan. Dat een aanbod door [gedaagde 2] niet als adequaat werd en wordt beschouwd, brengt niet reeds de conclusie mee dat geen onderhandelingen hebben plaatsgehad.
4.6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de stelling dat de gemeente in de dagvaarding artikel 21 Rv heeft geschonden een gevolgtrekking te verbinden, te minder nu [gedaagde 2] die niet vordert.
4.7. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de vordering om de onteigening bij vervroeging uit te spreken toewijzen.
4.8. Nu, [gedaagde 2], [interveniënt 1], [interveniënt 2] en de V.V.E. het aanbod van de gemeente ter zake van de schadeloosstelling hebben verworpen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 54j juncto artikel 27 van de onteigeningswet deskundigen benoemen en hen opdragen de schadeloosstelling voor genoemde partijen te bepalen alsmede een rechter-commissaris benoemen. In verband met het door de deskundigen nog uit te brengen advies betreffende de schadeloosstelling zal de rechtbank de beslissing over de schadeloosstelling aanhouden, behoudens voor zover betreffende [gedaagde 1].
4.9. Wat betreft [gedaagde 1] stelt de rechtbank vast dat de dagvaarding geen aanbod bevat ter zake van een schadeloosstelling, aangezien een minnelijke overdracht heeft plaatsgevonden met overeenstemming over de schadeloosstelling.
4.10. [gedaagde 2] heeft geconcludeerd tot vaststelling van een hoger bedrag van het voorschot op de schadevergoeding dan de gemeente heeft aangeboden. De rechtbank acht daarvoor in hetgeen is aangevoerd geen grond gelegen, mede in aanmerking genomen dat de rechtbank gezien het daartoe strekkend aanbod van de gemeente het voorschot in afwijking van het wettelijke percentage van 90 % reeds op 100 % van de aangeboden schadeloosstelling zal bepalen. Voor een verdere beoordeling van de hoogte van de schadeloosstelling acht zij vooruitlopende op de begroting van de deskundigen geen plaats.
5.1. spreekt vervroegd uit ten algemenen nutte en ten name van de gemeente de onteigening, vrij van alle lasten en rechten, van na te noemen perceel en rechten:
Grondplannummer
De te onteigenen grootte
Omschrijving volgens kadastrale
Perceelsgrootte kadastrale registratie
Kadastrale aanduiding gemeente (invullen)
Tenaamstelling kad. registratie, op het perceel rustende rechten
ha a ca
ha a ca
sectie perceelnummer
1
0 03 51
Stad Ommen
0 03 51
[nummer 1]
Eigenares, Vereniging van Eigenaars Ommer Apotheek te Ommen (eigendom)
2
Stad Ommen
[nummer 2]
Zakelijk recht, dhr. [gedaagde 2] (eigendom)
3
Stad Ommen
[nummer 3]
Zakelijk recht, dhr. [gedaagde 1] (eigendom).
staande ten name van voornoemde rechthebbenden,
5.2. bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling voor de V.V.E. op € 1,00 (één euro),
5.3. bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde 2] op € 305.000,00 (driehonderdenvijfduizend euro),
5.4. bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling voor [interveniënt 1] op € 9.360,00 (negenduizenddriehonderdzestig euro),
5.5. bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling voor [interveniënt 2] op € 1,00 (één euro).
5.6. bepaalt de schadeloosstelling voor [gedaagde 1] op nihil,
5.7. benoemt tot deskundigen teneinde de schadeloosstelling te begroten:
- mr. J.J. van der Gouw (Van der Feltz Advocaten, Postbus 85615,
2508 CH Den Haag), voorzitter;
- ing. J.L. Scheffer ('t Schoutenhuis B.V., Postbus 13, 3930 EA Woudenberg);
- C.G. Plomp RMT RT (Plomp makelaars en taxateurs o.g., Kafmolenweide 43,
5.8. benoemt mr. W.J.B. Cornelissen tot rechter-commissaris om, vergezeld door de griffier, bij de opneming van het perceel door de deskundigen aanwezig te zijn;
5.9. bepaalt dat de opneming door de deskundigen van de ligging en gesteldheid van het perceel waarop de onteigening betrekking heeft, zal plaatsvinden op dinsdag 17 juni 2014; daarbij zal vanaf 13.30 uur de zaak door partijen kunnen worden toegelicht in het gemeentehuis van de gemeente Ommen (Chevalleraustraat 2, 7731 EE Ommen), waarna aansluitend het perceel zal worden opgenomen,
5.10. bepaalt dat de griffier, ten minste acht dagen voor de dag waarop de opneming zal plaats hebben, aan de deskundigen een afschrift van dit vonnis zal zenden en dat partijen en de deskundigen zullen worden opgeroepen om bij de opneming tegenwoordig te zijn,
5.11. wijst de Stentor/editie Vechtdal-Hardenberg aan als het nieuwsblad waarin overeenkomstig artikel 54 Onteigeningswet een uittreksel van dit vonnis door de griffier geplaatst dient te worden,
5.12. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen, mr. J.A.O.M. van Aerde en mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.