ECLI:NL:RBOVE:2014:215
Rechtbank Overijssel
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Opheffing van executoriaal beslag en verrekening van vorderingen in kort geding
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, is op 10 januari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op de vorderingen van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, vorderde de opheffing van het beslag, terwijl gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.J. Kramer, zich verzet tegen deze vordering. De achtergrond van de zaak betreft een geschil over een geldleningsovereenkomst en de verkoop van een kunsthandel. Eiser had een bedrag van € 174.134,- te goed van gedaagde, dat opeisbaar was, en gedaagde had eerder beslag gelegd op de vorderingen van eiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde niet zomaar mocht overgaan tot beslaglegging, gezien het beroep van eiser op verrekening van vorderingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het conservatoire eigenbeslag van gedaagde reeds doel had getroffen en dat gedaagde de vordering van eiser had moeten verrekenen met hetgeen hij aan eiser verschuldigd was. De voorzieningenrechter heeft het executoriale beslag opgeheven, omdat het beslag niet meer gerechtvaardigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van verrekening in het kader van beslaglegging en de noodzaak voor schuldeisers om rekening te houden met hun eigen verplichtingen.