ECLI:NL:RBOVE:2014:2247

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
C-08-153686 - KG ZA 14-115
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van beslag in kort geding

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 april 2014, betreft het een executiegeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.L.A. van Voskuilen, heeft gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Stassen, aangeklaagd om het opheffen van beslag dat gedaagde op de woning van eiser heeft gelegd op 17 januari 2014, evenals een derdenbeslag op Ferteco B.V. dat op 12 maart 2014 is gelegd. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig handelt door aanspraak te maken op dwangsommen, aangezien de eerder door eiser gelegde beslagen op 19 december 2013 zijn opgeheven, conform een eerder vonnis van de rechtbank. Gedaagde betwist dit en stelt dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat eiser tijdig aan zijn verplichtingen heeft voldaan door de beslagen op te heffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de door gedaagde gelegde beslagen onterecht zijn en heft deze op. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 375,80 aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/153686 / KG ZA 14-115
datum vonnis: 25 april 2014
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [X],
gedaagde,
advocaat: mr. J.G.M. Stassen te Enschede.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, inclusief producties
- de bij brief van 8 april 2014 overgelegde producties 1 tot en met 6 zijdens [gedaagde], waaronder de conclusie van antwoord
- de bij brief van 9 april 2014 overgelegde aanvullende productie 7 zijdens [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2.
Bij tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 19 december 2013 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [eiser] de door hem genomen executiemaatregelen jegens [gedaagde] die hij dacht op basis van borgtochtverplichtingen zoals neergelegd in een authentieke (borgtocht)akte van 15 november 2004 te kunnen treffen diende te staken.
Meer specifiek luidt het dictum - voor zover hier van belang - als volgt:
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I.
Gelast [eiser] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de executie op basis van de grosse van de akte van borgtocht uit 2004 te staken en gestaakt te houden met terugbetaling aan [gedaagde] van de reeds geëxecuteerde bedragen vermeerderd met de kosten welke de bank bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht in verband met de executie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor elke dag danwel deel van een dag dat [eiser] nalatig blijft hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,00;”
2.3.
Gerechtsdeurwaarder Vismans heeft bij faxbrieven van 19 december 2013 de door [eiser] gelegde beslagen onder de ABN AMRO bank en onder de ING Bank opgeheven.
2.4.
[gedaagde] heeft op 17 januari 2014 executoriaal beslag laten leggen op de woning van [eiser].
2.5.
[gedaagde] heeft op 12 maart 2014 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de besloten vennootschap Ferteco B.V.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen het door hem op 17 januari 2014 gelegde beslag op de woning van [eiser], alsmede het op 12 maart 2014 gelegde derdenbeslag onder Ferteco B.V., op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door aanspraak te maken op dwangsommen die naar de mening van [eiser] niet verbeurd zijn omdat de beslagen nog dezelfde dag, te weten 19 december 2013, de dag van het gewezen vonnis, zijn opgeheven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisende belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
[gedaagde] heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat het dictum zoals onder rechtsoverweging 2.2. is opgenomen als volgt dient te worden uitgelegd: [eiser] diende binnen 24 uur na betekening van het vonnis de executie op basis van de akte van borgtocht te staken en gestaakt te houden, de reeds geëxecuteerde bedragen aan [gedaagde] terug te betalen en de kosten welke door de bank in rekening waren gebracht in verband met de executie eveneens aan [gedaagde] terug te betalen, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom. Niet alleen heeft [eiser] tot op heden de kosten die door de banken in rekening zijn gebracht nog niet aan [gedaagde] voldaan, daarnaast heeft hij nagelaten de gelegde beslagen binnen de gestelde termijn van 24 uren na betekening op te heffen. Uit correspondentie van de ABN AMRO bank en ING bank blijkt dat de door [eiser] gelegde beslagen eerst pas op respectievelijk 31 december 2013 en 8 januari 2014 zijn opgeheven. Het standpunt van [eiser] dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan doordat de deurwaarder bij brieven van
19 december 2013 de banken heeft verzocht de beslagen op te heffen en het hem niet zou redigeren dat de banken (intern) feitelijk pas later tot opheffing zijn overgegaan, is onjuist. [eiser] heeft onzorgvuldig gehandeld door geen verdere inspanningen te verrichten, aldus [gedaagde].
4.3.
De voorzieningenrechter is het met [eiser] eens dat de door hem ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen door middel van de nog vóór betekening per fax verzonden brieven van de deurwaarder van 19 december 2013 zijn opgeheven, een schriftelijk bericht van de deurwaarder is hiervoor immers afdoende. Aldus heeft [eiser] tijdig aan zijn verplichting tot opheffing zoals overwogen in het dictum van het vonnis van 19 december 2013 voldaan en zijn geen dwangsommen verbeurd. De door [gedaagde] gelegde executoriale beslagen dienen derhalve reeds om die reden te worden opgeheven.
4.4.
Het standpunt van [gedaagde] dat er dwangsommen verbeurd zouden zijn, omdat [eiser] heeft nagelaten de door de bank bij [gedaagde] in rekening gebrachte executiekosten te betalen, is eveneens onjuist. [eiser] heeft in dat kader terecht gewezen op het bepaalde in
artikel 611a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, inhoudende dat er geen dwangsommen kunnen worden gekoppeld aan de betaling van een geldsom. Zulks nog los van het feit dat [gedaagde] de hoogte van die beweerde kosten niet heeft doorgegeven.
Voor zover het dictum aldus zou kunnen uitgelegd dat aan de betaling van een geldsom een dwangsom zou zijn gekoppeld, is sprake van een juridische misslag en dient [gedaagde] om die reden de executie te staken.
4.5.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de voorzieningenrechter, om verdere geschillen tussen partijen hieromtrent te voorkomen, de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen per heden opheffen.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Heft op het door [gedaagde] op 17 januari 2014 op de woning van [eiser] gelegde executoriale beslag.
II. Heft op het door [gedaagde] op 12 maart 2014 ten laste van [eiser] gelegde executoriale derdenbeslag onder Ferteco B.V.
III. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 375,80 aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.