In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 april 2014, betreft het een executiegeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.L.A. van Voskuilen, heeft gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Stassen, aangeklaagd om het opheffen van beslag dat gedaagde op de woning van eiser heeft gelegd op 17 januari 2014, evenals een derdenbeslag op Ferteco B.V. dat op 12 maart 2014 is gelegd. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig handelt door aanspraak te maken op dwangsommen, aangezien de eerder door eiser gelegde beslagen op 19 december 2013 zijn opgeheven, conform een eerder vonnis van de rechtbank. Gedaagde betwist dit en stelt dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat eiser tijdig aan zijn verplichtingen heeft voldaan door de beslagen op te heffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de door gedaagde gelegde beslagen onterecht zijn en heft deze op. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 375,80 aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.