ECLI:NL:RBOVE:2014:2375

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
C-08-139275 - HA ZA 13-220
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van LTO c.s. jegens kalverhouder door afspraken met integraties

In deze zaak vorderde eiser, een kalverhouder, een verklaring voor recht dat de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland) en LTO Noord onrechtmatig hebben gehandeld door afspraken te maken met integraties, waaronder de Van Drie Groep, die schadelijk waren voor zijn belangen. Eiser stelde dat deze afspraken, die betrekking hadden op de slachtpremie en bedrijfstoeslagen, hem in een nadelige positie hebben gebracht. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de afspraken van LTO c.s. niet bindend waren voor de leden en dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij door het handelen van LTO c.s. daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser moesten worden afgewezen, omdat hij niet had bewezen dat de afspraken met de integraties zijn onderhandelingspositie negatief hadden beïnvloed. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van LTO c.s. tot een bedrag van € 1.719,00. Het vonnis werd uitgesproken op 14 mei 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/139275 / HA ZA 13-220
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B. Nijman,
tegen
1. de vereniging
LAND- EN TUINBOUWORGANISATIE NEDERLAND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de vereniging
LAND- EN TUINBOUWORGANISATIE NOORD,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. J.T.A.M. van Mierlo.
Partijen zullen hierna [eiser], LTO Nederland, LTO Noord en LTO c.s. (gedaagden tezamen) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte zijdens eiseres
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte houdende uitlating producties
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een landbouwbedrijf in [plaats] (gemeente Coevorden), waarin vleeskalveren worden gehouden. Zijn bedrijf heeft in totaal plaats voor 824 kalveren.
2.2.
[eiser] houdt kalveren voor de zogenaamde witvleesproductie. Dit houdt in dat in het bedrijf van [eiser] kalveren van enkele weken oud worden opgemest tot “vette” kalveren die worden geslacht op een leeftijd van 8 maanden. Het vlees van kalveren die maximaal 8 maanden oud zijn mag worden verkocht als wit kalfsvlees. Dit vlees wordt geëxporteerd naar Landen als Frankrijk en Italië. Slechts een klein deel van dit vlees wordt in Nederland geconsumeerd.
2.3.
Van de kalveren voor de witvleesproductie wordt een aanzienlijk deel gehouden op basis van contracten die de kalverhouders sluiten met zogenaamde integraties. De integraties hebben meerdere delen of de hele productiekolom in handen, dat wil zeggen niet alleen zijn zij eigenaar van de kalveren welke door contractnemers zoals [eiser] worden afgemest maar zij hebben ook in meer of mindere mate zakelijke belangen in slachterijen, het vermarkten van vleesproducten en voeders voor de kalveren en voorts kopen zij nuchtere (pasgeboren) kalveren in. Het houden en mesten van de kalveren is een zaak voor de kalverhouder, maar ook daarbij geeft de integratie aanwijzingen voor de verzorging van de kalveren.
2.4.
Indien er kalveren worden gehouden en afgemest op basis van een contract met de integratie wordt er (doorgaans) een vergoeding afgesproken voor het verzorgen en afmesten van de dieren, waarbij de vergoeding afhankelijk kan zijn van het geleverde resultaat.
2.5.
In de periode waarin [eiser] kalveren houdt, heeft hij dit steeds gedaan op basis van een zogenaamd mestcontract met verschillende integraties. Gedurende de laatste jaren deed hij zaken met Denkavit. Denkavit leverde de nuchtere kalveren en het voer. De vette kalveren werden vervolgens in opdracht van de integratie geslacht, waarna Denkavit het vlees vermarktte.
2.6.
LTO Nederland en LTO Noord zijn verenigingen met als statutair doel het bevorderen van de economische, sociale, culturele en maatschappelijke belangen van de agrarische sector en van de in die sector werkzame ondernemers, alles in de ruimste zin des woords. LTO Noord is een van de drie regionale organisaties waar individuele ondernemers lid van kunnen zijn. De drie regionale organisaties zijn de leden van (overkoepelende landelijke organisatie) LTO Nederland. LTO Nederland kent zogenaamde vakgroepen, waaronder de vakgroep LTO vleeskalverhouderij, welke tot taak hebben uitvoering te geven aan de sectorale belangenbehartiging van de bij de leden van de vereniging aangesloten agrarische ondernemers.
[eiser] is lid van LTO Noord.
2.7.
De Van Drie Groep is (en was) een grote partij op de markt voor vleeskalveren. In de loop van 2010 heeft de Van Drie Groep Alpuro B.V. uit Uddel overgenomen waardoor zij (verreweg) het overgrote deel van de markt voor witvleeskalveren in handen heeft.
2.8.
In een verordening uit 1999 is door de Europese Unie de slachtpremie voor kalveren ingevoerd. De eigenaar van vleeskalveren ontving op grond van deze regeling een subsidie voor het houden van vleesklaveren, welke subsidie werd uitgekeerd na het slachten van de kalveren. De eigenaar van de kalveren en de ontvanger van de subsidie was in de meeste gevallen de integratie. De premie werd door de integraties geïncasseerd.
2.9.
Voor de meeste veehouderijtakken heeft de Europese Unie vanaf 2003 met een wijziging van een aantal daaraan voorafgaande verordeningen (Verordening EG-nummer 1782/2003, verder: de verordening) met een stelsel van bedrijfstoeslagen de door producenten te ontvangen premies of subsidies losgemaakt van de in de landbouw gerealiseerde productie (de zgn. ontkoppeling).
Op basis van in het verleden ontvangen premies of subsidies ontvingen landbouwers voortaan bedrijfstoeslagen, vooral bedoeld als inkomensondersteuning.
2.10.
Voor de kalverhouderij bleef de reeds voor de verordening bestaande slachtpremie van kracht tot 1 januari 2010. Op die datum werd ook voor de kalverhouderij de ontkoppeling een feit, waarbij de slachtpremies werden omgezet in bedrijfstoeslagen.
2.11.
Deze (komende) ontkoppeling is voor de vakgroep kalverhouderij van LTO Nederland aanleiding geweest om - na communicatie en overleg met haar achterban, de drie regionale organisaties, hun vakgroepen en de leden-kalverhouders van de regionale organisaties - overleg te voeren met de (meeste) integraties, waaronder de Van Drie Groep en vervolgens me deze een (voor de leden kalverhouders van de regionale organisaties niet bindende) regeling te treffen. Verreweg de meerderheid van de leden-kalverhouders waren het eens met de resultaten van dit overleg met de integraties.
2.12.
Bij brief van 8 januari 2010 (verder: de brief) heeft de voorzitter van de vakgroep vleeskalverhouderij van LTO Nederland, namens de vakgroep LTO vleeskalveren aan de “LTO Noord leden kalverhouders en hun gezinnen” het volgende geschreven:
Per 1 januari 2010 vindt de ontkoppeling van de slachtpremie voor vleeskalveren plaats. De huidige slachtpremies worden omgezet in bedrijfstoeslagen.
De vakgroep vleeskalverhouderij van LTO Nederland heeft de afgelopen weken ledenbijeenkomsten gehouden om de uitvoeringsaspecten, die met deze wijziging gepaard gaan, voor het voetlicht te brengen.
Tijdens de ledenbijeenkomsten is er ook gesproken over de effecten van de ontkoppeling op de inhoud van contracten. Dit aspect roept de nodige vragen op.
Via deze brief wil de vakgroep helderheid scheppen over de positie van LTO op dit punt.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is al van de jaren vijftig. Gedurende het bestaan ervan zijn regelmatig wijzigingen doorgevoerd. In 2000 is de kalverpremie ingevoerd ter bescherming van de concurrentiepositie van de kalversector bij de aankoop van nuchtere kalveren.
In 2004 heeft de Europese Unie een andere koers ingezet. Binnen het landbouwbeleid is men afgestapt van productondersteuning en heeft men de lijn van bedrijfstoeslagen ingezet. De bedoeling hiervan is om de landbouwer te prikkelen en in staat te stellen het bedrijf zoveel mogelijk op marktvraag in te richten en dus niet te blijven produceren voor de premie. Van enkele sectoren werd de ontkoppeling uitgesteld. Dit geldt onder meer voor de vleeskalverhouderij. Dit zou aanvankelijk van korte duur zijn maar pas bij de discussie over de ‘healthcheck’ is besloten per 1 januari 2010 ook voor de kalverhouderij te ontkoppelen en de slachtpremie om te zetten in bedrijfstoeslagen.
Dit korte historische overzicht geeft aan dat kalverhouders steeds de ontvangers en eigenaren van de premies zijn geweest. In de overeenkomsten met contractgevers is in de regel overeengekomen dat de slachtpremies aan de contractgevers werden doorgegeven. De contractvergoeding was daarop mede afgestemd.
De ontkoppeling is op 1 januari 2010 een feit. Een beperkt aantal contractgevers heeft daarop geanticipeerd door in nieuwe overeenkomsten de ondersteuning vanuit Brussel totaal buiten beschouwing te laten. Bijna alle contractgevers willen vasthouden aan overheveling van de betreffende EU-premiegelden naar de contractgever.
De vakgroep vleeskalverhouderij vindt dat kalverhouders hierin vrij moeten zijn. De toeslagrechten blijven eigendom van de kalverhouder en worden aan hem uitbetaald. De kern van ontkoppeling is dat EU-ondersteuning niet meer wordt gekoppeld aan een product of diercategorie (bijvoorbeeld kalveren) maar aan een bedrijf. Daarmee wordt de totale bedrijfsvoering (grond, vee en gewas) ondersteund en wordt marktgerichte productie van agrarische producten gestimuleerd. Ook andere productgerichte premies (mais, zetmeel, zuivel en roodvlees) zijn inmiddels omgezet in normale toeslagrechten (gebonden aan grond) en bijzondere toeslagrechten. De relatie met de lopende exploitatie op basis van een gewas, product of diercategorie zal stap voor stap worden afgebouwd. In 2013 zal de EU daarover nieuwe besluiten nemen.
De vakgroep begrijpt de wens van de contractaanbieders om alles zoveel mogelijk bij het oude te laten en bij het afsluiten van contracten het overhevelen van het deel van de toeslagrechten, die zijn gebaseerd op slachtpremie, opnieuw vast te leggen. Om de overgang naar 2013 te versoepelen geeft LTO het advies aan de vleeskalverhouders, die er voor kiezen om in deze lijn te blijven werken, de afspraak met de contractgever te maken dat de bestaande overheveling blijft bestaan maar stap voor stap wordt afgebouwd. De eerste stap moet zijn om in aansluiting op de lopende contracten vast te leggen dat op de overheveling een uniform bedrag van minimaal € 10,- per kalverplaats per jaar ingehouden mag worden door de kalverhouder. Dit uitgaande van dezelfde contractvergoeding.
De vakgroep vindt dat indien kalverhouders overheveling niet wensen, contractgevers dit moeten respecteren. LTO vindt dat de kalverhouder dan een goed voorstel tot wijziging van de overeenkomst aangeboden moet krijgen en dit in een vrije marktsituatie moet kunnen plaatsvinden. LTO blijft met contractaanbieders in gesprek om het afsluiten van contracten, die zijn gericht op continuïteit en een goed rendement in de gehele kalverketen te bevorderen en hierbij evenwichtig in te spelen op de wijzigingen in het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid.
LTO vindt het verstandig dat u de contractgever uitnodigt om op korte termijn met u aan tafel te gaan zitten om te overleggen hoe verder te gaan in de nieuwe situatie en het traject naar 2013.
Wij zullen u blijven informeren over de ontkoppeling. Voor vragen en suggesties kunt u ons altijd benaderen.
Graag wens ik u veel succes toe in uw gezin en uw bedrijf en maak ik van de gelegenheid gebruik u vast prettige feestdagen en een goed ‘ontkoppeld’ 2010 toe te wensen.
Een brief met dezelfde inhoud is op 2 december 2009 gestuurd aan de LTO Noord leden kalverhouders en hun gezinnen.
2.13.
Op 1 januari 2010 hield [eiser] in zijn bedrijf kalveren op basis van een contract met Denkavit. In dit contract was bepaald dat de slachtpremie voor de van het bedrijf van [eiser] afgevoerde vette kalveren toekwam aan Denkavit. In verband met de verrekening van de slachtpremie werden door de Dienst Regelingen, de uitvoerende instantie van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de gegevens over de door [eiser] te ontvangen slachtpremie aan Denkavit, de integratie, ter beschikking gesteld. [eiser] had daarvoor geen toestemming gegeven.
2.14.
Op 20 mei 2010 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een arrest gewezen op het verzoek om een prejudiciële beslissing van het Oberlandesgericht Oldenburg (Celex 62008 J0434). In dit arrest (onderdeel 38) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de bedrijfstoeslagregeling een inkomenssteun voor de landbouwers vormt. Voorts overweegt het Hof van Justitie dat overdracht van een gedeelte van de toeslagrechten in strijd is met de doelstellingen van de verordening.
2.15.
Op 23 februari 2011 heeft de Dienst Regelingen de bedrijfstoeslag voor [eiser] voor het jaar 2010 vastgesteld. [eiser] had recht op een totale toekenning van € 52.729,51. Direct na de vaststelling van dit bedrag ontving [eiser] van Denkavit het verzoek om dit bedrag, onder aftrek van het bedrag van € 8.240,-- (824 kalverplaatsen maal € 10,00) aan Denkavit door te betalen. [eiser] heeft een bedrag van € 44.489,51 aan Denkavit betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat LTO c.s., althans LTO Nederland, althans LTO Noord, tegenover [eiser] onzorgvuldig en onrechtmatig hebben gehandeld door het maken van afspraken, althans het afstemmen van hun handelwijze met Van Drie Groep, dan wel door te adviseren op de wijze zoals is gebeurd in de brief van 8 januari 2010 van LTO Noord aan haar leden die vleeskalveren houden, met de bepaling dat LTO Nederland dan wel LTO Noord, dan wel LTO Nederland en LTO Noord gezamenlijk, aan [eiser] de daardoor door hem geleden schade dienen te vergoeden, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wet.
3.2.
LTO c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] is van mening dat LTO c.s. zijn belangen heeft geschaad, althans dat LTO op onrechtmatige wijze inbreuk heeft gemaakt op zijn belangen, door de afspraken die LTO met de integraties heeft gemaakt. Hij voert daartoe het volgende aan. De uitkomst van de gesprekken tussen LTO c.s. en de integraties en het advies van LTO aan haar leden voor wat betreft de “eerste stap” heeft geleid tot een situatie waarin dit advies tot norm is verheven. De situatie op de markt voor vleeskalveren is dat de Van Drie Groep na de overname van Alpuro een marktaandeel heeft van 90 tot 95%. Naast de Van Drie Groep zijn nog slechts enkel integraties actief. Door het voeren van overleg met de Van Drie Groep en het geven van een advies, zoals vastgelegd in de brief heeft de vakgroep LTO Vleeskalveren de onderhandelingsmogelijkheid voor vleeskalverhouders met de Van Drie Groep volledig ingevuld. Het marktaandeel van de Van Drie Groep is dusdanig groot dat deze onder het mom van “een afspraak” met LTO eenvoudigweg andere aanbiedingen dan aanbiedingen die uitgaan van € 10,00 per kalverplaats naast zich neer kan leggen.
Door met de integraties, althans de Van Drie Groep, tot een overlegresultaat te komen, dit resultaat te aanvaarden en op basis daarvan een “advies” te geven aan haar leden heeft LTO c.s. een situatie doen ontstaan die vergelijkbaar is met de situatie waarin een afspraak wordt gemaakt, dan wel een overeenkomst wordt aangegaan. Die afspraak of overeenkomst heeft invloed op de positie van derden, waaronder [eiser]. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgemaakt dat in het geval een overeenkomst wordt aangegaan, het de daarbij betrokken partijen niet vrijstaat de belangen te verwaarlozen die derden bij die overeenkomst tussen contractanten kunnen hebben.
Vanwege de positie van derden, niet bij de afspraken met LTO c.s. betrokken kalverhouders en [eiser] die LTO c.s. niet juridisch kon binden, had LTO zich van een afspraak met de integraties moeten onthouden. Dat vloeit voort uit een aantal omstandigheden die zich in dit geval voordoen te weten:
  • de bijzondere situatie op de markt van witvleeskalveren;
  • de positie van LTO c.s. die niet een zodanige invloed kon uitoefenen dat een vervolgstap kon worden afgedwongen;
  • de onmogelijkheid van leden en niet-leden van LTO om zich aan de afspraak en de gevolgen daarvan te onttrekken;
  • het uitgangspunt in de communautaire regelgeving dat toeslagrechten bedoeld zijn om aan de veehouder een inkomen te bieden.
4.2.
LTO c.s. voert ten verwere het navolgende aan. [eiser] verzuimt om duidelijk aan te geven wat hij nu exact enerzijds LTO Nederland verwijt en wat hij nu exact anderzijds LTO Noord verwijt. Hierdoor heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan.
De vakgroep kalverhouderij heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de per 1 januari 2010 ingevoerde bedrijfstoeslagen eigendom waren en toekwamen aan de kalverhouder zelf. Dat is in de brief ook zo verwoord.
Dat neemt niet weg dat de vakgroep kalverhouderij inzag dat er sprake was van een probleemsituatie. Immers, tot 1 januari 2010 was het vast gebruik dat de slachtpremie op basis van contractuele afspraken tussen contractgever en contractnemer geheel toekwam aan de contractgever. Zouden per 1 januari 2010 de bedrijfstoeslagen geheel toekomen aan de kalverhouder, dan zou deze abrupte wijziging ten opzichte van de gegroeide praktijk grote gevolgen hebben voor de markt. Zo zou het dan wel mogelijk zijn dat wanneer kalverhouders erop stonden dat de bedrijfstoeslagen geheel aan hen zouden verblijven, hetgeen zij formeel zonder meer als standpunt mochten innemen, de contractgevers, aanzienlijk minder zouden betalen als vergoeding voor het houden, verzorgen en afleveren van de betreffende kalveren. Immers de contractgevers, waaronder Van Drie Groep maar ook Denkavit, zouden het bedrag dat zij voortaan vanaf 2010 moesten missen, te weten de op dat moment afgeschafte slachtpremie, hebben kunnen verrekenen met de vergoeding welke zij bereid zouden zijn geweest om te betalen voor het houden en verzorgen van klaveren. Historisch was tenslotte een situatie gegroeid dat de slachtpremie een onderdeel vormde voor de opbouw van de kostprijs.
De vakgroep kalverhouderij onderkende dit probleem dat ontstond door de wijziging van de regelgeving en heeft vervolgens gemeend, na daartoe goed gecommuniceerd en overlegd te hebben met haar achterban, dus de drie regionale organisaties, hun vakgroepen en de leden-kalverhouders van de regionale organisaties, om een regeling te treffen met de contractgevers waaronder de Van Drie Groep. De vakgroep wilde verstoring en onrust op de markt voorkomen. De vakgroep heeft gehandeld in het belang van de leden van de regionale organisaties.
LTO c.s. heeft geconstateerd dat een meerderheid van de leden de richtlijn (de tientjesregeling) ondersteunt of in ieder geval aanvaardt.
LTO Nederland heeft haar statutaire doelstelling als belangenbehartiger van onder meer de kalverhouderijsector toen dit nodig was opgepakt en heeft in een moeilijke, zich ingrijpend wijzigende marktsituatie, overleg gevoerd en een richtlijn afgesproken na een zorgvuldige afweging en communicatie met de individuele leden van de drie regionale organisaties. Daarmee heeft zij invulling gegeven aan het ledenbelang. Ook LTO Noord had dezelfde visie en was bovendien vertegenwoordigd met leden uit haar eigen vakgroep in de vakgroep van LTO Nederland.
4.3.
Kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of LTO c.s., of LTO Nederland, of LTO Noord onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het maken van de (leden) niet bindende afspraken met integraties te weten dat “
de afspraak (…) dat de bestaande overheveling blijft bestaan maar stap voor stap wordt afgebouwd. De eerste stap moet zijn om in aansluiting op de lopende contracten vast te leggen dat op de overheveling een uniform bedrag van minimaal € 10,- per kalverplaats per jaar ingehouden mag worden door de kalverhouder. Dit uitgaande van dezelfde contractvergoeding”(de zgn. tientjesregeling) en dit vervolgens aan haar de leden kalverhouders van de regionale organisaties te adviseren.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank dient voornoemde vraag ontkennend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Partijen zijn het erover eens dat het de bedoeling van de bedrijfstoeslagregeling (de ontkoppeling) is dat de toeslagen toekomen aan (in dit geval) de kalverhouders. Met LTO c.s. is de rechtbank van oordeel dat dit ook in de brief tot uitdrukking is gebracht. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat de afspraken met de integraties niet bindend zijn voor de leden (en uiteraard ook niet-leden) van de drie regionale organisaties van LTO Nederland.
Partijen zijn het er voorts over eens dat er ten aanzien van de kalvermesterij sprake is van specifieke marktomstandigheden waarbij de integraties aanzienlijke invloed hebben op de markt (zie ook de rechtsoverwegingen 2.3., 2.4., 2.7., 2.8. en 2.10.), zij het dat partijen van mening verschillen over de mogelijkheden voor individuele kalvermesters voor concurrentie op die markt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] - tegenover het gemotiveerde verweer van LTO c.s. - zijn stelling dat het als gevolg van het handelen van LTO c.s., zoals omschreven in rechtsoverwegingen 2.11. en 2.12. onmogelijk zou zijn geworden om met de integraties andere afspraken te maken dan de “tientjesregeling”, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [eiser] geen inzage gegeven in het contract dat hij in 2010 had met Denkavit en de contracten die hij nadien heeft gesloten. Wel heeft hij een deel van zijn contract met Denkavit uit 2011 overgelegd, maar dit is onvolledig zodat daaruit ook geen onderbouwing van zijn stelling is af te leiden. [eiser] stelt voorts dat hij na beëindiging van het op 1 januari 2010 nog van kracht zijnde contract met Denkavit bij verschillende integraties heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid om een mestcontract te sluiten waarbij hij zijn bedrijfstoeslag niet aan de integratie zou hoeven af te staan. [eiser] stelt dat hij hierover tevergeefs een zestal integraties heeft benaderd en dat hij uiteindelijk toch maar weer met Denkavit heeft gecontracteerd. Niettegenstaande de betwisting door LTO c.s. stelt [eiser] evenwel niet welke integraties dit zijn geweest. Daarentegen heeft LTO c.s. enkele contracten overgelegd waaruit blijkt dat wel degelijk door kalvermesters na januari 2010 overeenkomsten zijn gesloten waarbij de bedrijfstoeslag niet (noch geheel noch gedeeltelijk) naar de integratie werd overgeheveld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] op geen enkele wijze duidelijk gemaakt wat voor hem de feitelijke gevolgen zijn geweest van het door hem gewraakte handelen van LTO c.s.
[eiser] heeft derhalve onvoldoende onderbouwd dat LTO c.s., of LTO Nederland, of LTO Noord onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LTO c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.719,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van LTO c.s. tot op heden begroot op € 1.719,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst, mr. J.N. Bartels en mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.