ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
C/08/154383 / KG-ZA 14-130
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorgenomen executie niet onrechtmatig – eigendom auto

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, waarbij de vraag centraal stond of het gelegde executoriale beslag op een auto onrechtmatig was. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Buld, vorderde de opheffing van het beslag, stellende dat hij de eigenaar van de auto was, terwijl gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.E. Kikkert, het beslag handhaafde. De procedure volgde op een eerder vonnis van de kantonrechter waarin gedaagde was veroordeeld tot betaling door geëxecuteerde. Eiser stelde dat het wettelijke vermoeden van eigendom niet opging, omdat de auto op naam van hem stond en hij de wegenbelasting betaalde. Gedaagde voerde aan dat geëxecuteerde de auto feitelijk in gebruik had en dat de registratie op naam van eiser slechts een schijnconstructie was om schuldeisers te misleiden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de auto op papier eigendom leek van eiser, de feitelijke omstandigheden wezenlijk anders waren. De gedragingen van geëxecuteerde, die de auto als haar eigendom beschouwde en deze ook feitelijk gebruikte, leidden tot de conclusie dat zij de werkelijke eigenaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de voorgenomen executie niet onrechtmatig was, omdat eiser en geëxecuteerde bewust hadden geprobeerd de eigendom te verhullen om zo schuldeisers te misleiden. Eiser werd dan ook in de kosten van het geding veroordeeld, en zijn vorderingen werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/154383 / KG-ZA 14-130
datum vonnis: 18 april 2014
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. M.A. Buld te Hengelo (Ov),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede
in welke zaak als geëxecuteerde is opgeroepen:
[geëxecuteerde],
wonende te [woonplaats],
geëxecuteerde.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘[eiser]’, ‘[gedaagde]’ en “[geëxecuteerde]”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, inclusief producties
- de bij brief van 3 april 2014 overgelegde producties zijdens [gedaagde]
- de bij brief van 3 april 2014 overgelegde aanvullende productie zijdens [eiser]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Bij brief van 4 april 2014 heeft de advocaat van [eiser] laten weten dat de uitgebrachte dagvaarding jegens executant ([gedaagde]) ter kennis is gebracht door persoonlijke overhandiging aan geëxecuteerde, [geëxecuteerde], dochter van [eiser] en dat zij vrijwillig ter zitting zal verschijnen. Ingevolge artikel 438 lid 5 Rv dient een derde, die zich tegen een executie wil verzetten, zowel de executant als de geëxecuteerde te dagvaarden. [eiser] heeft echter alleen [gedaagde] gedagvaard, en niet de geëxecuteerde, [geëxecuteerde]. Ter zitting is [geëxecuteerde] verschenen, zodat de geëxecuteerde als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv wel betrokken is in dit kort geding.
[gedaagde] heeft om die reden zijn beroep op niet-ontvankelijkheid wegens het niet mede dagvaarden van de geëxecuteerde als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv ingetrokken en de voorzieningenrechter kan overgaan tot inhoudelijke behandeling van het geschil.
[gedaagde] heeft ter zitting toegezegd niet tot executie te zullen overgaan voordat in dit kort geding vonnis is gewezen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2.
Op 23 oktober 2012 heeft de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Enschede, vonnis (hierna: ‘het vonnis’) gewezen in de procedure tussen [gedaagde] en [geëxecuteerde] met zaaknummer 416656 CV EXPL 7742/12 waarin [geëxecuteerde] onder meer is veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [gedaagde].
2.3.
Tot verhaal van voormelde vordering van [gedaagde] op [geëxecuteerde], heeft [gedaagde] op 29 november 2013 executoriaal beslag laten leggen op een auto, merk Suzuki, type Alto met kenteken [xxxx] (hierna: ‘de auto’).
2.4.
Op 3 december 2013 heeft de deurwaarder [geëxecuteerde] bij exploot aangezegd dat op 15 januari 2014 de auto door middel van een openbare verkoop zal worden verkocht.
2.5.
[geëxecuteerde] heeft naar aanleiding van het gelegde executoriale beslag van 29 november 2013 en de aanzegging tot openbare verkoop van 3 december 2013 telefonisch bij de deurwaarder geprotesteerd. Voorts heeft zij op 23 december 2013 een kopie van het kentekenbewijs van de auto aangeleverd waaruit blijkt dat de auto op naam van [eiser] staat, alsmede een brief van de belastingdienst waaruit blijkt dat [eiser] staat geregistreerd als houder van de auto.
2.6.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd het beslag op te heffen.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2014 heeft de advocaat van [gedaagde] laten weten dat [gedaagde] het beslag zal handhaven.
2.8.
[eiser] heeft bij brief van 26 februari 2014 [gedaagde] opnieuw verzocht het gelegde beslag op te heffen, waarbij een verklaring van de vorige eigenaar van de auto is overgelegd.
2.9.
[gedaagde] heeft bij brief van 6 maart 2014 aan [eiser] laten weten dat hij het gelegde beslag wenst te handhaven.
2.10.
Op 1 april 2014 heeft de deurwaarder [geëxecuteerde] bij exploot aangezegd dat de auto bij openbare verkoop zal worden verkocht op 8 april 2014.
2.11.
De auto is op 27 oktober 2012 bij de RDW op naam van [geëxecuteerde] geregistreerd en per 17 december 2012 op naam van [eiser].
2.12
[gedaagde] en [geëxecuteerde] zijn gewezen echtelieden.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair opheffing van het gelegde executoriale beslag dan wel te bepalen dat [gedaagde] is gehouden tot het meewerken aan opheffing van het beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom, subsidiair te bepalen dat het gelegde beslag en de tenuitvoerlegging zal worden geschorst, meer subsidiair te bepalen dat [gedaagde] wordt verboden de door hem aangevangen executie voort te zetten op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat het wettelijke vermoeden van artikel 3:119 BW inhoudende dat de bezitter ([geëxecuteerde]) van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn, in ieder geval wordt weerlegd door het feitelijk vermoeden dat [eiser] eigenaar is van de auto. Dit feitelijk vermoeden kan onder meer worden afgeleid uit het overgelegde kentekenbewijs en de brief van de belastingdienst waarin staat dat hij als houder van de auto staat geregistreerd, het feit dat [eiser] de auto heeft gekocht en betaald, welke koop en betaling is bevestigd door de vorige eigenaar van de auto, mevrouw [X], alsmede het feit dat [eiser] ook de wegenbelasting voor de auto betaalt van zijn bankrekening. [gedaagde] maakt misbruik van zijn bevoegdheid door de geplande executie door te zetten, nu de tenuitvoerlegging op grond van de titel klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust omdat [eiser] geen partij is bij het vonnis dat door de kantonrechter van deze rechtbank is gewezen op 23 oktober 2012.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisende belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
[eiser] en zijn dochter [geëxecuteerde] hebben zich op het standpunt gesteld dat het gelegde executoriale beslag op de auto dient te worden opgeheven omdat uit stukken blijkt dat [eiser] eigenaar is van de auto. Het feit dat [geëxecuteerde] de auto onder zich houdt en gebruikt doet daar niet aan af. [gedaagde] heeft daarentegen gesteld dat [geëxecuteerde] de auto slechts op naam van haar vader heeft laten zetten om zo de schuldeisers te slim af te zijn, terwijl zij degene is die zich als eigenaar gedraagt, er dagelijks in rijdt en niet slechts bij gelegenheid, zoals onder andere ook blijkt uit de uitdraai van haar Facebookpagina waarin [geëxecuteerde] het telkens heeft over “haar” auto. Ook van belang is vóór de woning van [geëxecuteerde] een invalidenparkeerplaats is geregistreerd voor de auto met dit kenteken.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de auto op papier weliswaar ‘eigendom’ lijkt van [eiser], de feitelijke omstandigheden en het gedrag van [geëxecuteerde] geven echter een geheel ander beeld.
Zo heeft [eiser] ter zitting desgevraagd laten weten dat hij “zelf” een andere auto bezit en dat [geëxecuteerde] de auto gebruikt. Op onder andere haar Facebookpagina doet [geëxecuteerde] uitlatingen die bezwaarlijk anders kunnen worden beschouwd dan als opmerkingen van een eigenaar.
Opvallend is ook dat de verklaring van de vorige eigenaar van de auto afkomstig blijkt van de moeder van de nieuwe vriend van [geëxecuteerde] (in die ongedateerde verklaring wordt trouwens niet gesteld dat zij de auto aan [eiser] heeft verkocht en is geen prijs vermeld) en dat [geëxecuteerde] desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij inderdaad de auto heeft gekocht maar niet veel later op naam van haar vader heeft laten zetten om zo de schuldsaneringsregeling (WSNP) in te kunnen. Omdat goederen van enige waarde, zoals de auto, bij toelating tot die regeling waarschijnlijk zullen worden verkocht, de opbrengst ten goede zal komen van de boedel en zij een auto nodig heeft, is de auto op naam van [eiser] gezet.
Deze feiten en omstandigheden samen beschouwd leveren naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op het bepaalde in artikel 3:119 BW, de conclusie op dat [geëxecuteerde] eigenaar is van de auto, maar dat is getracht die eigendom te verhullen.
[geëxecuteerde] heeft door deze handelwijze bewust gepoogd haar schuldeisers, waaronder [gedaagde], te misleiden en een verhaalsobject aan verhaal door die schuldeisers te onttrekken. [eiser] heeft aan deze acties meegewerkt.
De voorgenomen executie is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet onrechtmatig. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om het gelegde executoriale beslag op te heffen dan wel een andere voorziening te treffen.
4.4
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vorderingen.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 282,- aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.