ECLI:NL:RBOVE:2014:2468

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14/8465, AWB 14/8466
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Turkse man zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser was op 7 april 2014 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland beschikt, noch dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de inbewaringstelling door verweerder, het ministerie van Veiligheid en Justitie, voldoende waren onderbouwd. Eiser had aangevoerd dat hij zich niet aan het toezicht zou onttrekken en dat hij financieel werd ondersteund door zijn ex-vrouw, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de maatregel van bewaring te weerleggen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich uitgesproken over het terugkeerbesluit dat op 7 april 2014 aan eiser was uitgereikt. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het beroep tegen dit besluit, omdat er geen nieuw rechtsgevolg was ingetreden. De rechtbank oordeelde dat de vertrekverplichting die aan eiser was opgelegd al bestond sinds een eerdere beschikking van 12 januari 2009, en dat de kennisgeving van 7 april 2014 geen wijziging in de situatie bracht. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf hebben en dat zij over zelfstandige middelen van bestaan beschikken. De rechtbank heeft de belangen van de openbare orde en de rechtmatigheid van de bewaring en het terugkeerbesluit zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/8465 (bewaring)
AWB 14/8466 (terugkeerbesluit)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1968,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer 130.108.8858, eiser,
(gemachtigde: mr. J.E. van Rossem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: R.L.F. Zandbelt).14/8465

Procesverloop

Op 7 april 2014 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt dit beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 7 april 2014 heeft verweerder tevens aan eiser een kennisgeving als bedoeld in artikel 62 van de Vw 2000 (hierna: terugkeerbesluit) uitgereikt. Eiser heeft hiertegen op 8 april 2014 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het terugkeerbesluit

1.
De rechtbank overweegt, voor zover thans van belang, dat in het besluit van
12 januari 2009 is opgenomen dat eiser vanaf het moment van bekendmaking van dit besluit niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat op hem de verplichting rust Nederland binnen 28 dagen te verlaten. Deze meeromvattende beschikking kan tevens worden aangeduid als terugkeerbesluit.
In zoverre is met de kennisgeving van 7 april 2014, waarin de vertrekverplichting is herhaald, geen nieuw rechtsgevolg ingetreden. Omdat de vertrektermijn op 7 april 2014 reeds was verstreken, is de rechtbank van oordeel dat ook niet kan worden gesproken van een wijziging van het terugkeerbesluit zoals bedoeld in artikel 66a, eerste lid, onder b van de Vw 2000.
Nu geen sprake is van een op zelfstandig rechtsgevolg gericht besluit verklaart de rechtbank zich ten aanzien van het beroep tegen het terugkeerbesluit van 7 april 2014 onbevoegd.
Omdat verweerder het terugkeerbesluit niet heeft teruggenomen bestaat er in beginsel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ten aanzien van de maatregel van bewaring
2.
Verweerder heeft de omstandigheden genoemd in artikel 5.1b, eerste lid, zware feiten onder b en lichte feiten onder c, d en e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aan de maatregel ten grondslag gelegd.
3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet aan het toezicht zal onttrekken en betwist de gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd als volgt. Eiser heeft zich vrijwillig bij de politie gemeld in verband met de mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit. Voorts woont eiser sinds 1975 onafgebroken in Nederland en heeft hij een Nederlandse dochter en ex-vrouw. Tot slot heeft eiser een eigen klussenbedrijf en wordt hij financieel ondersteund door zijn ex-vrouw bij wie hij tevens verblijft. Dat eiser wordt verdacht van een misdrijf, is onjuist.
4.
De rechtbank overweegt als volgt. Met betrekking tot de grond zware feiten onder b heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eiser niet heeft gemeld dat hij hier illegaal verblijft en niet beschikt over de juiste papieren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder deze grond aan de inbewaringstelling ten grondslag heeft kunnen leggen.
Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden afgeleid dat een vaste woon- of verblijfplaats met een inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA), maar ook anderszins kan worden aangetoond. Niet is gebleken dat eiser staat ingeschreven in het GBA in Nederland. Ook overigens heeft eiser niet aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland te beschikken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook de grond lichte feiten onder c aan de inbewaringstelling ten grondslag heeft kunnen leggen.
Wat betreft de grond lichte feiten onder d is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser financieel door zijn vrouw wordt ondersteund niet betekent dat hij over zelfstandige middelen van bestaan beschikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers toelichting niet van dien aard is dat deze leidt tot de conclusie dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen.
Ter zitting heeft verweerder de grond lichte feiten onder e laten vallen.
5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) verwijdering van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder op 14 april 2014 een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden en er op 15 april 2014 een vlucht is aangevraagd naar Istanbul.
6.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de bewaringsrechter enkel te oordelen over de rechtmatigheid van de bewaringsprocedure. Bij de toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van eiser komt de rechtbank derhalve niet toe aan de beroepsgronden, die samenhangen met de gestelde schending van de rechten van eiser als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bij zijn gedwongen terugkeer naar het land van herkomst. Dat eiser op 15 april 2014 een aanvraag op grond van artikel 8 EVRM heeft ingediend maakt niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
7.
Het beroep ten aanzien van de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.

De rechtbank

  • verklaart zich ten aanzien van het beroep tegen het terugkeerbesluit van 7 april 2014 onbevoegd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 489,--, te betalen aan de rechtshulpverlener;
  • verklaart het beroep ten aanzien van de maatregel van bewaring ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van K. van Bussel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.