In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Turkse man zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser was op 7 april 2014 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland beschikt, noch dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de inbewaringstelling door verweerder, het ministerie van Veiligheid en Justitie, voldoende waren onderbouwd. Eiser had aangevoerd dat hij zich niet aan het toezicht zou onttrekken en dat hij financieel werd ondersteund door zijn ex-vrouw, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de maatregel van bewaring te weerleggen.
Daarnaast heeft de rechtbank zich uitgesproken over het terugkeerbesluit dat op 7 april 2014 aan eiser was uitgereikt. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het beroep tegen dit besluit, omdat er geen nieuw rechtsgevolg was ingetreden. De rechtbank oordeelde dat de vertrekverplichting die aan eiser was opgelegd al bestond sinds een eerdere beschikking van 12 januari 2009, en dat de kennisgeving van 7 april 2014 geen wijziging in de situatie bracht. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf hebben en dat zij over zelfstandige middelen van bestaan beschikken. De rechtbank heeft de belangen van de openbare orde en de rechtmatigheid van de bewaring en het terugkeerbesluit zorgvuldig afgewogen.