ECLI:NL:RBOVE:2014:267

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
C/08/141630 / KG ZA 13-267
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen omwonende tegen Grolsch wegens geuroverlast

In een kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een zaak tussen een omwonende van de Grolsch brouwerij en de brouwerij zelf. De omwonende, eiser, had vorderingen ingesteld tegen de Koninklijke Grolsch N.V. met betrekking tot geuroverlast die hij ervoer. Hij eiste onder andere de plaatsing van snuffelpalen en het instellen van een alarmnummer. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser de verkeerde rechtspersoon had gedagvaard, aangezien de Grolsche Bierbrouwerij B.V. de feitelijke exploitant is. Hierdoor werden de eisen van de omwonende afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de omwonende niet voldoende bewijs had geleverd dat de Grolsch brouwerij haar vergunning overtrad en dat de geuroverlast niet onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de gemeente Enschede het verzoek van de eiser om handhavend op te treden had afgewezen, omdat er geen overtredingen waren geconstateerd. Bovendien bleek uit de verklaringen van de eiser dat hij sinds september 2013 geen geuroverlast meer had ervaren, wat de noodzaak van de gevorderde maatregelen verder ondermijnde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet alleen op formele gronden, maar ook inhoudelijk niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde de eiser in de proceskosten, die aan de zijde van Grolsch werden begroot op een totaal van € 1.405,--. Dit vonnis werd uitgesproken in het bijzijn van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/141630 / KG ZA 13-267
datum vonnis: 22 januari 2014 (s)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te Enschede,
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
Naamloze Vennootschap
Koninklijke Grolsch N.V.,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen Grolsch,
advocaat: mr. M.H. Blokvoort te Deventer.

1.Het procesverloop

1.1
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
1.2
De voorzieningenrechter heeft zich bij de gelegenheid van de terechtzitting van
21 augustus 2013 bereid getoond om de zaak aan te houden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot een oplossing te komen. Partijen zijn vervolgens in contact met elkaar getreden. Op 24 september 2013 zijn partijen op de brouwerij bij elkaar gekomen. Partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan en er heeft een rondleiding door de brouwerij plaatsgevonden. Dit heeft er niet toe geleid dat een verder vervolg van de kort gedingprocedure achterwege kon blijven. Wel heeft dit ertoe geleid dat [eiser] zijn eis door middel van een akte tot aanvulling en wijziging van eis heeft gewijzigd. Op 8 januari 2014 is de terechtzitting voortgezet.
1.3
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1
[eiser] woont en werkt tegenover de Grolsch brouwerij.
2.2
De Grolsche Bierbrouwerij B.V. is in het kader van de Wet milieubeheer een vergunning verleend.
2.3
[eiser] heeft de gemeente Enschede op 10 juli 2013 verzocht om handhavend op te treden tegen geuroverlast van de Koninklijke Grolsch Brouwerij NV. Op 15 juli heeft [eiser] de gemeente Enschede dit nogmaals verzocht. De gemeente Enschede heeft dit verzoek afgewezen waarbij is vermeld dat de vergunningsvoorschriften niet door Grolsch worden overtreden.

3.De standpunten van partijen

3.1
[eiser] vordert na wijziging van eis - verkort weergegeven - het volgende.
Primair vordert [eiser] dat Grolsch wordt veroordeeld tot plaatsing van snuffelpalen in de omgeving van de brouwerij.
Subsidiair vordert [eiser] dat:
I. Grolsch wordt veroordeeld om het productieproces dat de geuroverlast veroorzaakt stop te zetten op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het productieproces wordt voortgezet.
II. Grolsch wordt verboden geuroverlast te veroorzaken op straffe van een dwangsom van € 500,-- per keer dat er door [eiser] geuroverlast in de vorm van een zware biergeur wordt geconstateerd.
Voorts vordert [eiser] Grolsch te gebieden een alarmnummer in het leven te roepen op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-- per dag of een gedeelte van een dag dat hieraan niet wordt voldaan.
Verder vordert [eiser] betaling door Grolsch van € 6.292,-- aan advocaatkosten.
Tot slot vordert [eiser] betaling door Grolsch van € 2.662,-- aan werkelijke kosten van deze procedure.
3.2
Daartoe heeft [eiser] - kort samengevat - gesteld dat hij sinds de eerste maanden van 2013 regelmatig te maken heeft met een ernstige geuroverlast van de Grolsch brouwerij. Hierdoor wordt [eiser] in zijn woongenot aangetast. Ook wordt [eiser] bij zijn werk gehinderd. [eiser] heeft een garagebedrijf aan huis en door de geuren die Grolsch verspreidt blijven klanten weg. Volgens [eiser] houdt Grolsch bij het productieproces geen rekening (meer) met de milieuvoorschriften.
Over het standpunt van Grolsch dat niet de Koninklijke Grolsch N.V. maar de
Grolsche Bierbrouwerij B.V. gedagvaard had moeten worden, stelt [eiser] in haar akte van 8 januari 2014 dat de door hem gedaagde partij feitelijk de
Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. is en dat de dagvaarding beschouwd moet worden als tegen deze B.V. gericht. De Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. is verschenen op de zitting van 21 augustus 2013. Ook zijn de vorderingen van [eiser] op deze terechtzitting besproken en is aan de zijde van Grolsch inhoudelijk verweer gevoerd. Door de vermelding in de dagvaarding van de Koninklijke Grolsch N.V. is Grolsch volgens [eiser] niet in haar verdediging geschaad.
3.3
Grolsch voert verweer. Zij stelt daartoe - kort samengevat - het volgende. Allereerst stelt Grolsch zich op het standpunt dat [eiser] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard. Niet de Koninklijke Grolsch N.V. maar de Grolsche bierbrouwerij B.V. had gedagvaard moeten worden. De vorderingen van [eiser] zijn volledig gebaseerd op zijn stelling dat Grolsch haar vergunning overtreedt. De betreffende vergunning is verleend aan de Grolsche Bierbrouwerij B.V.. Het is niet de Koninklijke Grolsch N.V. die het bier brouwt. Voorts betwist Grolsch dat zij in strijd handelt met de aan haar gestelde vergunningsvoorschriften. Alle in de vergunning voorgeschreven voorzieningen en maatregelen zijn getroffen, aanwezig en in werking. Het productieproces voldoet aan de vergunning. Ook de gemeente heeft na onderzoek vastgesteld dat van overtreding van de vergunning geen sprake is. Ter onderbouwing daarvan verwijst Grolsch naar een brief van de gemeente waarin het handhavingsverzoek van [eiser] wordt afgewezen. Grolsch stelt zich voorts op het standpunt dat [eiser] onvoldoende heeft aangevoerd om ook maar een begin van bewijs te leveren van zijn stelling dat Grolsch haar vergunning overtreedt. Volgens Grolsch is er geen sprake van onrechtmatige hinder in de zin van
artikel 5:37 BW jo. 6:162 BW. Verder stelt Grolsch zich op het standpunt dat de zeer verstrekkende vorderingen van [eiser] in geen verhouding staan tot de enkele geurklachten die [eiser] stelt te hebben ondervonden. Over de vordering tot het plaatsen van snuffelpalen voert Grolsch het volgende aan. Grolsch is op grond van de vergunningsvoorschriften niet gehouden om - constant - de geuremissie en geurverspreiding te analyseren. Een grondslag om van Grolsch te verlangen dat zij ‘snuffelpalen’ plaatst bestaat er dan ook niet. Ook voert Grolsch aan dat onduidelijk is wat ‘snuffelpalen’ precies zijn, en waartoe deze kunnen worden ingezet en dat het op de weg van [eiser] had gelegen om bijvoorbeeld aan de hand van een deskundigenrapport aan te tonen welke functie ‘snuffelpalen’ bij Grolsch zouden kunnen vervullen.

4.De beoordeling

4.1
Nu Grolsch zich op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard, dient de voorzieningenrechter allereerst de vraag te beantwoorden of [eiser] de juiste partij heeft gedagvaard. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het de Grolsche bierbrouwerij B.V. is die gebruik maakt van de verleende vergunning en dat het deze B.V. is die zich bezig houdt met het brouwen van bier. [eiser] is echter van mening dat de door hem opgestelde dagvaarding beschouwd moet worden als tegen deze B.V. gericht.
4.2
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Partijen zijn ook vóór de kortgeding procedure al geruime periode buren van elkaar. Ook is er al eerder een bestuursrechtelijke procedure gevoerd waarbij beide partijen betrokken waren. Partijen zijn dus geen vreemden voor elkaar. Het voorgaande neemt niet weg dat het systeem van de wet, dat voorziet in strenge waarborgen rond het in een procedure betrekken van partijen, geen ruimte laat om de Grolsche Bierbrouwerij B.V. op de wijze als door [eiser] voorgestaan in dit geding te betrekken. Ook dat Grolsch inhoudelijk verweer heeft gevoerd tijdens de behandeling ter terechtzitting doet, anders dan [eiser] meent, geen afbreuk aan het gevoerde formele verweer dat [eiser] niet de
Koninklijke Grolsche N.V. maar de Grolsche Bierbrouwerij B.V, in rechte had dienen te betrekken. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat [eiser] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard. Reeds om deze reden dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen.
4.3
Niettemin overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede nog het volgende.
4.4
[eiser] heeft tijdens de voortzetting van de terechtzitting op 8 januari 2014 op een vraag van de voorzieningenrechter geantwoord dat de laatste keer dat hij geuroverlast heeft ondervonden op 24 september 2013 is geweest. Dat is dezelfde dag geweest als waarop een gesprek tussen Grolsch en [eiser] heeft plaatsgevonden. Sindsdien heeft [eiser] geen geuroverlast meer ondervonden. De voorzieningenrechter overweegt dat het er derhalve alle schijn van heeft dat het geurprobleem zoals [eiser] dat ondervond beheersbaar is geworden, zodat het belang van [eiser] bij zijn vordering tot het plaatsen van snuffelpalen of het stopzetten van het brouwproces thans niet aanwezig is.
4.5
Voorts overweegt de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering van [eiser] tot plaatsing van snuffelpalen door Grolsch het volgende. [eiser] tracht hiermee af te dwingen dat Grolsch een controlemogelijkheid creëert, zodat makkelijker kan worden gecontroleerd of Grolsch zich aan de aan haar gestelde vergunningsvoorschriften houdt. Het is echter aan de gemeente Enschede om te controleren of Grolsch zich aan haar vergunningsvoorschriften houdt. Een grondslag om van Grolsch te verlangen dat zij ‘snuffelpalen’ plaatst bestaat, zoals ook door Grolsch naar voren gebracht, dan ook niet. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat niet voldoende is duidelijk geworden dat de snuffelpalen ook daadwerkelijk ingezet zouden kunnen worden om de geuroverlast in kaart te brengen. De verwijzing naar een krantenbericht waarin staat dat snuffelpalen in de Rotterdamse haven in gebruik zijn genomen en de mededeling dat het bedrijf dat deze palen in Rotterdam heeft geplaatst voor informatie benaderd zou kunnen worden, is onvoldoende. Nader onderzoek zou dus nodig zijn en voor dit nader onderzoek leent dit kort geding zich niet.
4.6
Over de vordering van [eiser] om Grolsch te gebieden een alarmnummer in het leven te roepen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Tijdens de voortzetting van de terechtzitting op 8 januari 2014 heeft de heer [werknemer Grolsch], die werkzaam is bij Grolsch, naar voren gebracht dat de heer [eiser] zijn mobiele telefoonnummer kan gebruiken om eventuele klachten betreffende geuroverlast te melden. De heer [werknemer Grolsch] zal vervolgens op zoek gaan naar een eventuele oorzaak van de geuroverlast en voor zover mogelijk passende maatregelen treffen. [eiser] heeft ter terechtzitting laten weten dat hij zeer te spreken is over de handelswijze van de heer [werknemer Grolsch] en in het geval er sprake is van geuroverlast ook gebruik zal maken van dit mobiele nummer. Nu partijen zich beiden kunnen vinden in een dergelijke omgang, overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] geen belang meer heeft bij een eventuele toewijzing van het door [eiser] gevorderde gebod tot het in het leven roepen van een alarmnummer.
4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. wijst de vorderingen van [eiser] af;
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Grolsch begroot op € 589,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.