ECLI:NL:RBOVE:2014:2751

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
vk_zwo_14_10321
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling van Turkse nationaliteit, beroep aangetekend tegen de bewaring die op 7 april 2014 tegen hem was ingesteld. Eiser heeft op 29 april 2014 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder, op 22 april 2014, het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard. Op 1 mei 2014 heeft verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de maatregel van bewaring opgeheven en een lichter middel opgelegd. Eiser heeft echter aangegeven het beroep te handhaven voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring geen doel diende, aangezien eiser rechtmatig in Nederland verbleef en er drie vreemdelingrechtelijke procedures liepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opheffing van de bewaring op 1 mei 2014 plaatsvond, ruim voor het verstrijken van de wettelijk gestelde termijn van vier weken. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was voor deze datum.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/10321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 1968,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer 130.108.8858, eiser,
(gemachtigde: mr. J.E. van Rossem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot)

Procesverloop

Eiser heeft op 29 april 2014 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Op 1 mei 2014 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven en een lichter middel opgelegd.
Bij schrijven van 1 mei 2014 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven het beroep te handhaven voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.

Overwegingen

1.
Op 7 april 2014 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 22 april 2014 (Awb 14/9465) heeft de rechtbank het tegen de bewaring gerichte beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 16 april 2014 in die zaak.
2.
Eiser geeft in de gronden aan dat er drie vreemdelingrechtelijke procedures lopen, waarvan eiser de behandeling in Nederland mag afwachten. Eiser verblijft rechtmatig in Nederland en mag/kan hangende deze procedures niet worden uitgezet.
De bewaring dient derhalve (vanaf het begin) geen enkel doel en dient te worden opgeheven en aan eiser dient een vergoeding te worden toegekend voor iedere dag dat hij ten onrechte in bewaring heeft verbleven. Eiser voert verder aan dat verweerder inmiddels heeft erkend dat eiser ten onrechte in bewaring verbleef en heeft de maatregel van bewaring opgeheven op
1 mei 2014.
3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 16 mei 2014 heeft eiser een aanvraag verlenging verblijfsvergunning (alsmede een bezwaar tegen de intrekking van zijn vergunning en een verzoek om een verblijfsvergunning) ingediend, waarna verweerder de maatregel van bewaring heeft omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (b-grond).
Uit artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 volgt dat duur van de inbewaringstelling op de b-grond niet langer dan vier weken duurt.
Eiser heeft op 16 mei 2014 voornoemde procedures aanhangig gemaakt. Op dat moment is de termijn van vier weken aangevangen. Verweerder dient in deze periode de door eiser ingediende aanvragen en verzoeken te bestuderen en te beoordelen. Op of rond 1 mei 2014 heeft verweerder geconcludeerd dat het niet mogelijk bleek om binnen de wettelijk gestelde termijn van vier weken te beslissen en heeft om die reden de inbewaringstelling opgeheven. De opheffing is geschied ruim voor het verstrijken van de aan verweerder gegunde wettelijke termijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de maatregel van bewaring vanaf een eerder moment dan 1 mei 2014 -de datum waarop verweerder de maatregel van bewaring heeft opgeheven en een lichter middel heeft opgelegd- onrechtmatig te achten. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot deze conclusie zouden moeten leiden.
4.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.