In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een horecaondernemer te Kampen, en een gedaagde, zijn verhuurder. De eiser vorderde een straat- en contactverbod tegen de gedaagde, omdat hij zich bedreigd voelde door diens gedrag. De eiser stelde dat de gedaagde onrechtmatig handelde door onder andere de elektriciteit van het eethuis af te sluiten en hem te bedreigen. De gedaagde betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat hij gerechtigd was om de elektriciteit af te sluiten vanwege huurachterstand.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde op een stelselmatige en ontoelaatbare wijze inbreuk maakte op zijn persoonlijke levenssfeer. De rechter concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de eiser waren aangevoerd, niet voldoende waren om het gevorderde straat- en contactverbod te rechtvaardigen. De rechter merkte op dat de gedaagde na het incident op 12 april 2014 slechts eenmalig contact met de eiser had gehad en dat er geen concrete, dreigende onrechtmatige daad van de gedaagde jegens de eiser was.
Daarnaast werd het gevorderde verbod voor negatieve uitlatingen van de gedaagde over de eiser en zijn bedrijf afgewezen, omdat ook hiervoor geen onderbouwing was gegeven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing niet als een vrijbrief voor de gedaagde moest worden opgevat om de eiser tegen zijn wil te benaderen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.512,00 werden begroot.