In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Aveleijn en een medewerkster, hierna te noemen [verweerster]. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 15 mei 2014 is ingediend, waarin Aveleijn verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, die niet te verwachten valt binnen redelijke tijd te herstellen. Dit is het gevolg van vermoedens van niet professioneel handelen door [verweerster], die op 1 november 2010 in dienst trad als Assistent Begeleider.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de omstandigheden van de zaak in acht genomen, waaronder de meldingen van een clustermanager over de omgang van [verweerster] met cliënten en de daaropvolgende acties van Aveleijn. Ondanks dat er slechts vermoedens waren en geen harde bewijzen, heeft Aveleijn besloten om [verweerster] op non-actief te stellen en haar een andere werkplek aan te bieden, wat zij heeft afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsrelatie een gewichtige reden vormt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [verweerster] recht heeft op een vergoeding van € 4.000,00 bruto, rekening houdend met haar salaris en de omstandigheden van de zaak. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is per 1 juli 2014 vastgesteld, tenzij Aveleijn het verzoek uiterlijk 28 juni 2014 intrekt.