In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om de eerder vastgestelde kinderalimentatie (KAL) te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man belangrijke informatie heeft achtergehouden die van belang was voor de beoordeling van zowel het verzoek van de vrouw als zijn eigen verzoek. Dit leidde tot de conclusie dat het zelfstandig verzoek van de man moest worden afgewezen. De rechtbank heeft daarbij artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingeroepen, dat partijen verplicht om alle relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de financiële situatie van de man. Uit de door de man overgelegde belastingaanslag bleek dat hij naast zijn winst uit onderneming een aanzienlijk bedrag aan inkomsten had genoten, wat hij niet had vermeld in de procedure. De rechtbank heeft de man de gelegenheid gegeven om nadere informatie te verstrekken over deze inkomsten, maar zijn uiteindelijke verklaring was niet consistent met eerdere verklaringen. Dit heeft de rechtbank doen besluiten om de KAL niet te wijzigen.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op basis van zijn gemiddelde arbeidsongeschiktheidsuitkering en zijn belastbare winst. De man werd in staat geacht om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, en de rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 180 per kind per maand. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.