Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verzoeker],
[belanghebbende],
Het procesverloop
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 20 november 2013;
- het verweerschrift met bijlagen, binnengekomen op 14 januari 2014.
De feiten
Het verzoek
€ 2.885,- netto per maand. Subsidiair stelt de man dat partijen na het sluiten van voormelde overeenkomst in onderling overleg een alimentatie van € 700,- per maand zijn overeengekomen. De zoon van partijen heeft namens de vrouw daarmee ingestemd. Voorts is de lijfrente bij Reaal komen te vervallen en is de man op 12 december 2012 in het huwelijk getreden met mevrouw [X]. Hierdoor heeft hij niet langer de draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man is voorts van mening dat de draagkracht van partijen dient te worden vergeleken. De man stelt ook dat partijen zijn overeengekomen dat de wettelijke indexering is uitgesloten dan wel dat sprake is van rechtsverwerking of (gedeeltelijke) verjaring voor wat betreft die indexering.
Het verweer
verdere verrekeningen vinden nu en in de toekomst niet meer plaats" en "
alimentatie wordt definitief vastgesteld op € 750,- per maand". De man kan niet zo maar terugkomen op deze overeenkomst. De man had bij het sluiten van die overeenkomst er rekening mee kunnen houden dat zijn lijfrente zou eindigen en dat hij een nieuwe partner zou ontmoeten en met haar zou trouwen. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij geen behoefte meer heeft. Haar omstandigheden zijn sinds de echtscheiding niet gewijzigd. Zij ontvangt nog steeds een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen. Daarnaast heeft zij vermogen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Haar behoefte is onveranderd gebleven. Zij stelt voorts dat de overeengekomen alimentatie ten onrechte nooit is geïndexeerd. De vrouw heeft geen afstand gedaan van de wettelijke indexering.
De beoordeling
is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt. Dat voor partijen voorzienbaar was dat deze lijfrente zou eindigen doet aan dit oordeel niets af.
- de helft van de servicekosten van in totaal € 130,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur ad € 219,-;
- de helft van het forfait overige eigenaarslasten van in totaal € 95,-;
- de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 120,- per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 35,-;
- het verplicht eigen risico ad € 30,-.
€ 821,- per maand. Gebruteerd volgens de methode Buijs heeft de man draagkracht voor partneralimentatie van € 1.033,- per maand.
- de servicekosten van in totaal € 130,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur ad € 219,-;
- het forfait overige eigenaarslasten van in totaal € 95,-;
- de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 136,- per maand, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 35,-;
- het verplicht eigen risico ad € 30,-.
De beslissing
G.M. Keupink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2014.