RECHTBANK OVERIJSSEL
Team familierecht
zaaknummers: C/08/139957 / ES RK 13-1144 en C/08/148026 / ES RK 13-2465
beschikking van 1 april 2014.
[verzoekster],
verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
[belanghebbende],
verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. L. van Straten te Hengelo (O).
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 25 juni 2013;
- het exploot van betekening van 9 juli 2013, ontvangen op 17 juli 2013;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 25 september 2013;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op
22 oktober 2013.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 20 november 2013 een brief van mr. Oude Breuil;
- op 10 februari 2014 een brief van mr. Van Straten van 7 februari 2014 met bijlagen;
- op 10 februari 2014 een faxbrief van mr. Van Straten met bijlagen.
De rechtbank heeft het echtscheidingsverzoek afgesplitst van de door de man verzochte verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de afgesplitste zaak het zaaknummer C/08/148026 / ES RK 13-2465 gegeven.
Beide zaken zijn behandeld ter zitting van 18 februari 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen “de Raad”, is verschenen de heer J.J. de Vries. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Partijen zijn op [2004] te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Partijen zijn ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [plaats] op [2007],
[minderjarige 2], geboren te [plaats] op [2009].
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te verstaan dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag zullen voortzetten over hun minderjarige kinderen;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met € 250,- per kind per maand;
te bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de onderhavige beschikking;
te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot scheiding en deling van de gemeenschap van goederen waarin zij zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet;
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat het verzoek omtrent het gezag en de zorg- en opvoedingstaken in het belang is van de kinderen.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
De man verzoekt de rechtbank het verzochte onder c af te wijzen, aangezien hij onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de man en de [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
te bepalen dat er een zorg- en contactregeling zal zijn tussen de man en de kinderen, inhoudende dat zij in de even weken bij de man verblijven en in de oneven weken bij de vrouw, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de man, subsidiair partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon als volgens de wet.
Het verweer op het zelfstandig verzoek
Naar de mening van de vrouw dienen de zelfstandige verzoeken te worden afgewezen. Zij persisteert voor het overige.
Op de stellingen van partijen zal – voor zover relevant – onderstaand worden ingegaan.
De beoordeling
Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. De in artikel 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gemelde bescheiden zijn als bijlagen bij het verzoekschrift gevoegd, met uitzondering van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het door haar in het geding gebrachte ouderschapsplan onderdeel zal uitmaken van deze beschikking.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij stemt niet in met de door de vrouw voorgestelde regeling ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorg- en contactregeling alsmede met betrekking tot de verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat, is voldoende gebleken dat van partijen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal derhalve niet bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking en een beslissing geven over de hoofdverblijfplaats, de zorg- en contactregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Inzake zaaknummer C/08/139957 / ES RK 13-1144
Ten aanzien van de echtscheiding
Nu de vrouw stelt en de man erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding kan daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van het gezag
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te verstaan dat het gezag over de kinderen na de echtscheiding gezamenlijk door partijen wordt uitgeoefend afwijzen, nu dit rechtsreeks uit de wet voortvloeit en partijen hierbij geen belang hebben.
De rechtbank overweegt dat hoofdregel is dat ouders na de scheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Hieruit vloeit voort dat personen die beroepshalve bij de minderjarigen betrokken zijn volgens de wet verplicht zijn om aan beide ouders dezelfde informatie te verstrekken.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Ter zitting is gebleken dat partijen sinds het uiteengaan de zorg- en opvoedingstaken hebben verdeeld, aldus dat de kinderen afwisselend een week bij de man en bij de vrouw verblijven. Aangezien de wisselmomenten belastend zijn voor de kinderen, vanwege de spanningen tussen de ouders, is er voor gekozen de wisseling op maandagmorgen te laten plaatsvinden, waarbij de kinderen door de ene ouder naar school worden gebracht en door de andere ouder uit school worden opgehaald.
De vrouw wenst tot een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen. Zij stelt dat de periode van een week te lang is dat de kinderen haar of de man niet zien en zij verzoekt de weken te verdelen zodat de kinderen van zaterdag tot en met dinsdag, respectievelijk van zondag tot en met dinsdag bij de man zijn en de overige dagen bij de vrouw.
De man verweert zich hiertegen. De regeling van een hele week bij de een en vervolgens een week bij de ander bevalt hem goed. Hij wil het aantal wisselmomenten graag beperken. De man vindt het storend dat de vrouw de kinderen op de woensdagmiddag dat zij bij de man verblijven bij zich heeft.
Partijen zijn het erover eens dat de communicatie tussen hen beiden verbetering behoeft. De kinderen zijn gebaat bij een constructieve wijze van met elkaar omgaan door beide ouders. Tot op heden zijn partijen er niet in geslaagd dit te bereiken. Ter zitting hebben partijen zich bereid verklaard het zgn. BRAM-project in te gaan, waarbij zij zich tot het maatschappelijk werk zullen wenden om te bezien wat er nodig is om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren. De rechtbank zal, in afwachting van de uitkomsten van dit traject, de beslissing omtrent de zorg- en contactregeling aanhouden voor een periode van drie maanden. De rechtbank verzoekt nu reeds de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen inzake het omgangsrecht van de niet dagelijks verzorgende ouder en de kinderen en omtrent dat onderzoek rapport uit te brengen en de rechter te adviseren over de te nemen beslissing, indien en zodra aan de Raad uit mededeling van het Algemeen Maatschappelijk Werk of
(een van) de advocaten blijkt dat, ondanks de aangeboden hulp en begeleiding, een omgangsregeling in onderling overleg niet tot de mogelijkheden behoort.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
Partijen zijn verdeeld over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw gesteld dat zij vreest dat de man zal gaan verhuizen en het kind dat op zijn adres staat ingeschreven zonder haar instemming zal meenemen. Bovendien heeft de vrouw het gevoel dat de kinderen uit elkaar worden gehaald, wanneer zij niet dezelfde (formele) hoofdverblijfplaats zouden hebben.
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te verdelen aangevoerd dat dit een financieel voordeel oplevert, dat aan de kinderen ten goede komt, omdat zijn draagkracht daardoor toeneemt.
De rechtbank overweegt als volgt. In de situatie waarin de kinderen een groter deel van de tijd bij de ene ouder doorbrengen ten opzichte van de andere ouder, ligt het voor de hand de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij die ouder te bepalen waar de kinderen de meeste tijd verblijven. Deze ouder zal immers ook het merendeel van de kosten voor de kinderen dragen en derhalve komen aan deze ouder dan de financiële en fiscale tegemoetkomingen toe, die verbonden zijn aan de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zoals de kinderbijslag en de alleenstaande oudertoeslag.
In het geval er een co-ouderschapsregeling is, waarbij beide ouders een evenredig deel van de tijd de zorg voor de kinderen hebben, is het niet eenduidig bij welke ouder de hoofdverblijfplaats dient te worden bepaald. De keuze voor de ene of de andere ouder zal dan vaak samenhangen met afspraken tussen de ouders over de verdeling van kosten voor de kinderen. In onderhavige zaak, waarbij er twee kinderen zijn en beide ouders een gelijkwaardig aandeel in de zorg hebben, levert een verdeling van de hoofdverblijfplaatsen een evident financieel voordeel op, aangezien in die situatie beide ouders in aanmerking komen voor alleenstaande ouderkorting. Dit voordeel komt aan de kinderen ten goede, nu de man (zo wordt hieronder uiteengezet) zonder dit fiscaal voordeel onvoldoende draagkracht heeft om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien en deze heffingskorting zijn draagkracht vergroot. De rechtbank oordeelt derhalve dat het in het belang van de kinderen is om te bepalen dat [minderjarige 2] (formeel) haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben en [minderjarige 1] (formeel) bij de vrouw. In de berekening van de draagkracht van de man ter bepaling van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank hiermee rekenen.
Ter zitting heeft de man nadrukkelijk laten weten geen plannen te hebben om buiten de regio van [plaats] te gaan verhuizen. De man neemt de gezamenlijke woning van partijen over en de man begrijpt dat een verhuizing buiten de regio de overeengekomen co-ouderschapsregeling in gevaar zal brengen. De rechtbank merkt op dat voor een verhuizing waarbij de kinderen worden betrokken, voorafgaande instemming van de andere gezaghebbende ouder benodigd is, zodat de vrees van de vrouw dienaangaande ongegrond is.
Ten aanzien van de behoefte van de minderjarigen
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 250,- per kind per maand.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de relatie dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
Partijen zijn het erover eens dat het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 3.698,- per maand bedroeg. Partijen konden tijdens het huwelijk geen aanspraak maken op het kindgebonden budget, zodat geen verhoging van het netto gezinsinkomen behoeft plaats te vinden.
Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van hun ouders op € 428,- per kind per maand. Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget waarop de ouder bij wie het kind na het uiteengaan van partijen verblijft aanspraak kan maken. Zoals hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om te bepalen dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben en [minderjarige 1] bij de vrouw. Op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” becijfert de rechtbank het kindgebonden budget waar de vrouw recht op heeft na uiteengaan op € 84,- per maand en het kindgebonden budget waar de man recht op heeft na het uiteengaan op € 38,- per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen komt daarmee in totaal op € 734,- per maand.
De man stelt voorts dat de vrouw ook dient bij te dragen in de behoefte van de minderjarigen. De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
Ten aanzien van de draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens, die tussen partijen niet in geschil zijn.
Het inkomen van de man bedraagt € 3.408,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft - naast het kindgebonden budget - recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.733,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 737,- per maand. Omdat de man aanspraak kan maken op fiscaal voordeel in verband met te betalen kinderalimentatie, verhoogt de rechtbank de berekende draagkracht met een fiscaal voordeel van € 35,- per maand. De draagkracht van de man komt daarmee op € 772,- per maand.
Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens, die tussen partijen niet in geschil zijn.
Het inkomen van de vrouw bedraagt € 1.304,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt zij een dertiende maand van € 977,- bruto per jaar en een bijdrage in de levensloopregeling van € 125,- per jaar.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft - naast het kindgebonden budget - recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 1.384,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x
[NBI – (0,3 NBI + 860)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw op € 76,- per maand.
Ten aanzien van de draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 848,- (€ 772,- + € 76,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan het eigen aandeel in de kosten, dat is vastgesteld op € 734,- per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de behoefte van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
De rechtbank houdt er rekening mee dat de man in de volledige behoefte van [minderjarige 2] van
€ 390,- per maand voorziet. Van zijn draagkracht van € 772,- resteert alsdan nog een bedrag van € 382,- dat kan worden aangewend om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien, terwijl de vrouw een draagkracht heeft van € 38,- om in de behoefte te voorzien. Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 1] vastgesteld op een (afgerond) bedrag ad € 313,- per maand (€ 382,- : € 420,- x € 344,-).
Zoals hiervoor is overwogen heeft [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de man en [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw. Beide kinderen verblijven gedurende de helft van de tijd bij de man en de helft van de tijd bij de vrouw. De man heeft dan ook aanspraak op een zorgkorting. De rechtbank volgt wat betreft de hoogte van die zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Uitgaande van voormelde regeling geldt een zorgkortingspercentage van 35%. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van dit percentage en gaat ervan uit dat de ‘vaste lasten’ van elk kind, zoals schoolgeld en contributies, door de ouder worden gedragen waar het kind is ingeschreven. Nu de behoefte na aftrek van het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] € 344,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 120,- per maand. Aangezien de totale draagkracht van de ouders de behoefte van de kinderen overstijgt, kan de zorgkorting volledig worden verzilverd.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor [minderjarige 1] van € 193,- (€ 313,- minus de zorgkorting van € 120,-) per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
Inzake zaaknummer C/08/148026 / ES RK 13-2465
Ten aanzien van de verdeling
Aangezien de man heeft verzocht om de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap te gelasten en de vrouw hier geen verweer tegen heeft gevoerd, zal de rechtbank hiertoe overgaan. Ten aanzien van elk boedelbestanddeel zal afzonderlijk worden opgenomen wat tussen partijen hieromtrent is overeengekomen, danwel wat de beslissing van de rechtbank op dit punt is.