5.1.1ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte het onder feit 1 primair, gedachtestreepje 1 tot en met 5 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Als bewijsmiddelen gelden daarvoor:
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
2. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv, zijnde een afschrift van aangifte van [slachtoffer 2] van 27 februari 2014, blz. 344 en 345;
3. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 27 februari 2014, blz. 354 t/m 356;
4. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 11 maart 2014, blz. 365 t/m 367;
5. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv, zijnde een afschrift van aangifte van [slachtoffer 5] van 1 maart 2014, blz. 376 t/m 378;
6. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv, zijnde een afschrift van aangifte van [slachtoffer 6] van 1 maart 2014, blz. 387 en 388.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van de onder gedachtestreepje 6 primair ten laste gelegde diefstal moet worden vrijgesproken, omdat zowel uit de verklaring van verdachte als uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten volgt dat de fiets van aangeefster [slachtoffer 7] reeds op 19 februari 2014 is aangetroffen in de kelderbox aan de [adres] te Enschede. Nu deze datum vóór de ten laste gelegde periode ligt, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van de ten laste gelegde diefstal van die fiets.
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank evenwel tot een bewezenverklaring van de subsidiair onder gedachtestreepje 6 ten laste gelegde opzetheling.
Als bewijsmiddelen gelden daarvoor:
7. het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
8. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] van 6 maart 2014, blz. 397 t/m 399;
9. het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 7] van 27 maart 2014, blz. 400 en 401;
10. het proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2014, blz. 404.
5.1.2ten aanzien van feit 2
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Als bewijsmiddelen gelden daarvoor:
11. het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
12. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv, zijnde een afschrift van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 februari 2014, blz. 406 en 407.
5.1.3ten aanzien van feit 3
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Als bewijsmiddelen gelden daarvoor:
13. het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
14. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv, zijnde een afschrift van aangifte van [slachtoffer 8] van 25 december 2013, blz. 306 en 307.