ECLI:NL:RBOVE:2014:3781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
C/08/146287 / FA RK 13-2172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van alimentatiebijdrage na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de alimentatiebijdrage voor de minderjarige kinderen van partijen. De man, verzoeker, heeft verzocht om de eerder vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te wijzigen, omdat hij sinds 22 april 2013 een WW-uitkering ontvangt en zijn financiële situatie is veranderd. De vrouw, belanghebbende, heeft verweer gevoerd en betwist dat de man geen draagkracht meer heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 294,- per maand en de draagkracht van de man en de vrouw berekend. De man heeft recht op een zorgkorting van 15% vanwege de omgang met de kinderen. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man een bijdrage van € 180,- per maand aan de vrouw moet betalen, wat neerkomt op € 90,- per kind per maand. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken in te dienen met betrekking tot zijn gewijzigde inkomen vanaf februari 2014, en heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/146287 / FA RK 13-2172 (mk)
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 24 maart 2014, in de zaak van:

[verzoeker],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker,
advocaat: mr. P.M. Uitslag,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te 7586 CP Overdinkel, [adres],
belanghebbende,
advocaat: voorheen mr. A. van Dijk, thans mr. M. Ichoh.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 23 oktober 2013;
  • het verweerschrift met bijlagen, binnengekomen op 9 december 2013.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 8 januari 2014 een brief van mr. Uitslag met bijlagen;
- op 20 januari 2014 een brief van mr. Uitslag met bijlagen;
- op 21 januari 2014 een brief van mr. Uitslag met bijlage;
- op 4 maart 2014 een brief van mr. Uitslag met bijlagen;
- op 7 maart 2014 een brief van mr. Ichoh.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 januari 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2002],
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2003].
Bij beschikking van 12 december 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 28 december 2012 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 27 juni 2012 € 132,50 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Ingevolge de wettelijke indexering belopen voormelde bijdragen met ingang van
1 januari 2013 een bedrag van € 134,75 per kind per maand.

Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te wijzigen en deze bijdrage met ingang van
22 april 2013, dan wel met ingang van een nader te bepalen datum, nader vast te stellen op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat de vrouw aan hem dient terug te betalen hetgeen als gevolg van deze beschikking onverschuldigd zal blijken te zijn betaald.
De man stelt in zijn verzoekschrift dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
De man ontvangt een WW-uitkering per 22 april 2013. Over de periode van 24 juni tot en met 30 juni 2013 heeft de man een bedrag van € 353,52 teveel uitkering ontvangen. Met ingang van 1 augustus 2013 houdt het UWV een bedrag van € 70,72 per maand in op de WW-uitkering. Met ingang van 24 juni 2013 ontvangt de man naast de WW-uitkering een inkomen uit arbeid. Het gemiddelde netto inkomen van de man bedroeg € 1.752,92 per maand. Zijn draagkracht bedroeg gemiddeld € 131,96 per kind per maand. De man stelt dat de behoefte van de kinderen € 208,- per kind per maand bedraagt. Hij heeft recht op een zorgkorting van € 52,- per kind per maand. Met ingang van 22 april 2013 heeft de man dan ook geen, althans een lagere draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man wenst dat de vrouw inzage verschaft in haar financiële situatie, zodat kan worden beoordeeld of en zo ja, hoeveel zij kan bijdragen in die kosten.
De man heeft na de mondelinge behandeling aanvullend gesteld dat zijn netto besteedbare inkomen gemiddeld € 1.707,- per maand bedroeg in 2013 en zijn draagkracht € 234,35 per maand voor beide kinderen samen. Hierop dient de zorgkorting van 15% (€ 44,62) per kind per maand in mindering te worden gebracht, zodat een draagkracht van in totaal € 189,73 per maand resteert. De vrouw heeft onvoldoende inzage verschaft in haar financiële situatie. Daarom dient er van uit te worden gegaan dat zij kan voorzien in de resterende behoefte van de kinderen. De man heeft voorts aanvullend gesteld dat hij met ingang van 1 februari 2014 een lager inkomen en dus een lagere draagkracht heeft.

Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank het verzoek van de man af te wijzen. Zij betwist de gestelde behoefte. In 2012 bedroeg de behoefte van de kinderen € 208,- per kind per maand. Deze behoefte moet worden geïndexeerd, zodat de behoefte in 2014 € 213,44 per kind per maand bedraagt. Hierop dient het kindgebonden budget van € 64,70 per kind per maand in mindering te worden gebracht. De vrouw sluit niet uit dat het inkomensverlies verwijtbaar is. De man dient hierover duidelijkheid te verschaffen.
De vrouw geniet een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.048,- per maand.
Zij heeft dan ook geen draagkracht, althans een draagkracht van maximaal € 25,- per kind per maand. De vrouw betwist dat de man geen draagkracht meer heeft en zij voert verweer tegen de verzochte terugwerkende kracht.
De vrouw heeft na de mondelinge behandeling aanvullend gesteld dat de man kan worden gehouden aan zijn eerder ingenomen stellingen over zijn inkomen en zijn draagkracht. De gestelde draagkracht van € 131,96 per kind per maand wijkt nauwelijks af van de thans geldende bijdrage van € 134,75 per kind per maand. Tot slot verzoekt de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
Omdat gebleken is dat de man met ingang van 22 april 2013 een WW-uitkering ontvangt,
is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt. De man kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek.
Ten aanzien van de verzochte terugwerkende kracht
De rechtbank zal de draagkracht van de man beoordelen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter van zijn bevoegdheid tot wijziging van de bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken. De vrouw heeft in haar verweerschrift onweersproken gesteld dat de man de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook na
22 april 2013 is blijven voldoen. Door een eventuele verlaging met terugwerkende kracht zou de vrouw met een terugbetalingsverplichting worden geconfronteerd. De vrouw heeft verklaard dat de ontvangen alimentatie volledig aan de kinderen is besteed.
De omstandigheid dat de man zes maanden heeft gewacht met het indienen van zijn verzoekschrift, dient daarom geheel voor zijn rekening te blijven. De vrouw heeft vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift ermee rekening kunnen houden dat de bijdrage op een lager bedrag zou kunnen worden vastgesteld.
Ten aanzien van de te hanteren systematiek
Zoals hiervoor nader omtrent de ingangsdatum is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om bij de bepaling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen de uitgangspunten te hanteren, die zijn neergelegd in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen die vanaf 1 april 2013 geldt.
Ten aanzien van de behoefte van de minderjarige
De man heeft niet betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Ten tijde van de echtscheiding waren partijen het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 208,- per kind per maand bedroeg. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze behoefte te worden verhoogd met de wettelijke indexering. Daarmee rekening houdend, bedroeg de behoefte ten tijde van de indiening van het verzoekschrift van de man € 211,54 per kind per maand. Op deze behoefte dient het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in mindering te worden gebracht. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij een kindgebonden budget van € 64,70 per kind per maand ontvangt. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bedraagt hierdoor afgerond € 147,- per kind per maand.
De man stelt voorts dat de vrouw ook dient bij te dragen in deze behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
Ten aanzien van de draagkracht van de man tot 1 februari 2014
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de navolgende gegevens. Blijkens de jaaropgaven 2013 genoot de man in dat jaar van 1 januari 2013 tot en met 24 april 2013 een inkomen uit arbeid bij [X]. In de periode van
24 juni 2013 tot en met 31 december 2013 ontving de man een inkomen uit arbeid als chauffeur voor [Y] via Timing Uitzendteam BV en daarnaast ontving hij in de periode van 22 april 2013 tot en met 31 december 2013 een (aanvullende)
WW-uitkering van het UWV. Omdat de rechtbank de draagkracht van de man beoordeelt met ingang van de datum van het verzoekschrift, houdt de rechtbank geen rekening met het inkomen dat de man genoot bij [X]. Dat inkomen genoot de man toen immers niet meer.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man wellicht verwijtbaar werkloos is geworden. De vrouw heeft haar stelling niet met feiten en/of omstandigheden onderbouwd en de man heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
Het belastbare loon van de man dat hij van het UWV ontving, bedroeg € 6.530,-. Aan loonbelasting is hierop ingehouden een bedrag van € 1.447,-. Zijn WW-uitkering bedroeg hierdoor gemiddeld € 616,- netto per maand. Daarnaast ontving de man een belastbaar loon via Timing van € 9.067,-. Aan loonbelasting is hierop ingehouden een bedrag van € 1.636,-. Zijn inkomen uit arbeid via Timing bedroeg hierdoor gemiddeld € 1.199,- netto per maand.
De rechtbank houdt vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift daarom rekening met een gemiddeld netto besteedbaar inkomen (NBI) uit WW en arbeid van € 1.860,- per maand inclusief de vakantietoeslag.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Op basis van deze formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man afgerond op € 316,- per maand tot 1 februari 2014.
Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden september tot en met november 2013 bedraagt het inkomen van de vrouw gemiddeld € 1.145,- bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op grond van deze gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.304,- per maand. De rechtbank stelt de draagkracht van de vrouw op basis van de draagkrachttabel vast op € 99,- per maand.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw ook inkomsten uit mantelzorg ontvangt. De man heeft deze stelling niet nader met feiten en/of omstandigheden onderbouwd. Bovendien heeft de man deze stelling voor het eerst na de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Dit acht de rechtbank te laat en daardoor in strijd met een goede procesorde.
Ten aanzien van de draagkrachtvergelijking tot 1 februari 2014
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 415,- (€ 316,- + € 99,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 294,- per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de behoefte van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag ad € 224,- per maand (€ 316,- : € 415,- x € 294,-). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 70,- per maand (€ 99,- : € 415,- x € 294,-).
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man enige tijd geen omgang met zijn kinderen heeft gehad. De vrouw heeft hierover verklaard dat er in samenspraak met Bureau Jeugdzorg Overijssel weer een regeling wordt opgestart en dat zij geen bezwaar heeft tegen een omgangsregeling tussen de man en de kinderen.
Nu er weer omgang zal plaatshebben tussen de man en de kinderen, heeft de man aanspraak op een zorgkorting. De rechtbank volgt wat betreft de hoogte van die zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Uitgaande van een regeling waarbij de man gemiddeld eenmaal per week omgang heeft met zijn kinderen, geldt een zorgkorting van 15%. Nu de geïndexeerde behoefte verminderd met het kindgebonden budget € 294,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 44,- per maand.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor de kinderen van € 180,- (€ 224,- minus de zorgkorting van € 44,-) per maand, ofwel € 90,- per kind per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
Ten aanzien van de draagkracht van de man vanaf 1 februari 2014
De man heeft na de mondelinge behandeling aanvullend gesteld dat zijn inkomen vanaf februari 2014 lager is. Hij stelt hiertoe dat hij met ingang van 1 februari 2014 voor 32 uren per week in dienst is getreden van [Y] BV en dat zijn WW-uitkering met ingang van 20 januari 2014 is verlaagd. Ter staving van zijn stelling heeft de man een kopie van de toekenningsbeslissing van het UWV overgelegd alsmede een salarisspecificatie over februari 2014 en een uitkeringsspecificatie over de periode van 13 januari 2014 tot en met 9 februari 2014 overgelegd. Op basis van deze stukken is het voor de rechtbank niet mogelijk om te beoordelen of en zo ja, hoe hoog het NBI van de man met ingang van 1 februari 2014 is.
De uitkeringsspecificatie van de man over de periode van 13 januari 2014 tot en met
9 februari 2014 ziet immers voor een deel op de situatie waarin de man nog via Timing werkzaam was bij [Y].
De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om de arbeidsovereenkomst met [Y] en de salarisspecificatie van [Y] over maart 2014 in het geding te brengen alsmede de uitkeringsspecificaties over de periode van 10 februari 2014 tot en met
9 maart 2014 en over de periode van 10 maart 2014 tot en met 6 april 2014.
De vrouw wordt een termijn van twee weken gegund om op die stukken te reageren.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

De beslissing

De rechtbank:
1.
Stelt de man in de gelegenheid om uiterlijk op 9 april 2014 de arbeidsovereenkomst met [Y], de salarisspecificatie van [Y] over maart 2014 en de uitkerings-specificaties over de periode van 10 februari 2014 tot en met 9 maart 2014 en over de periode van 10 maart 2014 tot en met 6 april 2014 in het geding te brengen.
2.
Stelt de vrouw in de gelegenheid om uiterlijk op 23 april 2014 schriftelijk te reageren op die stukken.
3.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Blankestijn, in tegenwoordigheid van
G.M. Keupink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2014.