ECLI:NL:RBOVE:2014:3782

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
C/08/146287 / FA RK 13-2172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de draagkracht en zorgkorting in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 juni 2014 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure, waarin de rechtbank terugkomt op een eerdere eindbeslissing van 24 maart 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere beslissing berustte op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De zaak betreft de draagkracht van de man en de vrouw in relatie tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend op basis van zijn inkomen uit arbeid en uitkering, en heeft vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van beide ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien.

De rechtbank heeft de zorgkorting, die eerder was toegepast, heroverwogen. De vrouw had aangevoerd dat de man geen omgang heeft met de kinderen sinds medio maart 2013, en dat het onterecht was om rekening te houden met een zorgkorting. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw en de man gewogen en geconcludeerd dat de zorgkorting niet meer van toepassing is, gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 112,- per kind per maand voor de periode van 23 oktober 2013 tot 1 februari 2014, en op € 54,- per kind per maand vanaf 1 februari 2014.

De rechtbank heeft ook bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien het feit dat zij gewezen echtelieden zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/146287 / FA RK 13-2172 (mk)
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 4 juni 2014, in de zaak van:

[verzoeker],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker,
advocaat: mr. P.M. Uitslag,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. M. Ichoh.

Het procesverloop

Op 24 maart 2014 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gegeven.
Op 23 en 25 april 2014 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht.
Op 7 mei 2014 is een brief met bijlagen van mr. Ichoh ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
Op 21 mei 2014 is een brief van mr. Uitslag ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De beschikking is bepaald op heden.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

Bij beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2014 heeft de rechtbank de draagkracht van partijen berekend over de periode van 23 oktober 2013 tot 1 februari 2014. De man is voorts in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken in het geding te brengen.
De inhoud van deze beschikking geldt als hier herhaald en ingelast.
Ten aanzien van de draagkracht van de man met ingang van 1 februari 2014
Uit de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat de man met ingang van
1 januari 2014 als oproepkracht in dienst is bij [Y].
De rechtbank merkt op dat zij in haar beschikking van 24 maart 2014 ten onrechte heeft overwogen dat de man heeft verklaard dat hij voor 32 uren per week in dienst is getreden bij [Y]. Dit moet zijn 32 uren per maand.
Uit de door de man overgelegde uitkeringsspecificaties blijkt van een netto WW-uitkering van € 811,20 over de periode van 10 februari 2014 tot en met 9 maart 2014 en van een netto WW-uitkering van € 973,65 over de periode van 10 maart 2014 tot en met 6 april 2014. Omgerekend naar een maandinkomen en vermeerderd met de vakantietoeslag bedraagt de uitkering van de man over genoemde periode gemiddeld € 1.015,- per maand.
Uit de door de man overgelegde salarisspecificatie over maart 2014 blijkt van een cumulatief inkomen uit arbeid over februari en maart 2014 van € 659,95 netto exclusief de vakantietoeslag. Dit is gemiddeld € 346,- netto per maand inclusief de vakantietoeslag. Het totale inkomen bedraagt hierdoor gemiddeld € 1.361,- netto per maand.
Op basis van de draagkrachttabel zoals deze geldt per 1 januari 2014 heeft de man een draagkracht van € 108,- per maand, zijnde € 54,- per kind per maand.
De rechtbank gaat er van uit dat het inkomen van de vrouw niet is gewijzigd. Op basis van de draagkrachttabel heeft de vrouw thans een draagkracht van € 90,- per maand, zijnde € 45,- per kind per maand.
Ten aanzien van de draagkrachtvergelijking
Nu de gezamenlijke draagkracht van man en de vrouw ( € 198,- per maand) lager is dan de behoefte van de minderjarige kinderen (€ 294,- per maand), ziet de rechtbank geen reden de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding op een lager bedrag vast te stellen dan zijn draagkracht toelaat.
Ten aanzien van de zorgkorting tot 1 februari 2014
De vrouw heeft in haar brief van 6 mei 2014 aanvullend gesteld dat de rechtbank in haar beschikking van 24 maart 2014 ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting. Zij acht die beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk. Volgens de vrouw heeft de man geen omgang met zijn kinderen sinds medio maart 2013. De vrouw vindt het daarom onrechtvaardig dat er desondanks rekening is gehouden met een zorgkorting.
De man heeft verweer gevoerd tegen die aanvullende stelling van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw niet kan terugkomen op een eerder ingenomen standpunt. Hij stelt voorts dat de vrouw de omgang frustreert en dat zij de kinderen onvoldoende stimuleert om omgang met hun vader te hebben. Het is dus niet aan de man te wijten dat hij geen omgang heeft. Tot slot stelt de man dat er sprake is van een verkapt hoger beroep.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat er sprake is van een verkapt appel. De overweging van de rechtbank in haar tussenbeschikking van 24 maart 2014 moet worden aangemerkt als een bindende eindbeslissing. Er is geen sprake van een gedeeltelijke eindbeschikking, omdat in het dictum van die beschikking niet een deel van het verzoek is toe- of afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie geldt niet meer onverkort dat de rechter is gebonden aan een bindende eindbeslissing. De Hoge Raad heeft nadien meer keren beslist dat in de lopende instantie mag worden teruggekomen van een eindbeslissing indien is gebleken dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
Naar het oordeel van de rechtbank berust de beslissing om rekening te houden met een zorgkorting op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank acht hiertoe het volgende relevant.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 24 maart 2014 rekening gehouden met een zorgkorting, omdat de vrouw zelf tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er in samenspraak met Bureau Jeugdzorg Overijssel weer een regeling wordt opgestart en dat zij geen bezwaar heeft tegen een omgangsregeling tussen de man en de kinderen.
De rechtbank acht de stelling van de vrouw in haar brief van 6 mei 2014 dat zij het onbegrijpelijk acht dat de rechtbank in haar tussenbeschikking wel rekening heeft gehouden met een zorgkorting, dan ook niet getuigen van realiteitszin.
Nu - eerst achteraf - is gebleken dat ondanks diverse pogingen daartoe nog steeds geen omgang plaatsheeft tussen de man en de kinderen. Uit de door de vrouw overgelegde eindevaluatie van de gezinsvoogd van 25 februari 2014 blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende.
Door verschillende hulpverlenende instanties is geprobeerd om na de scheiding te komen tot een goede omgangsregeling voor de kinderen. Dit zonder het gewenste resultaat. Een intensieve poging om het contact tussen de kinderen en hun vader op dit moment te herstellen, zal als effect hebben dat de kinderen zich nog meer zullen gaan afzetten tegen hun vader, omdat zij dit als teveel druk zullen ervaren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd om de omgangskwestie tussen de kinderen en hun vader aan te houden voor de duur van zes maanden. De Raad zal te zijner tijd de situatie opnieuw evalueren en een definitief advies uitbrengen. De conclusie van de gezinsvoogd is dat omgang geen kans van slagen heeft op dit moment. Volgens de gezinsvoogd werkt het contra productief om te trekken aan de kinderen. De kinderen zijn standvastig en consistent in hun argumenten waarom er geen contact tussen hen en hun vader moet zijn. Als reactie op de eindevaluatie heeft de man verklaard dat hij begrijpt dat teveel druk op de kinderen contraproductief werkt, dat de kinderen consistent blijven in hun verhalen en standvastig zijn in het weigeren van omgang met hem en dat met hem in dit kader is gesproken over het maken van een pas op de plaats.
De rechtbank concludeert hieruit dat er voorlopig nog geen omgang zal plaatshebben tussen de man en zijn kinderen. De rechtbank zal daarom terugkomen op haar beslissing in haar tussenbeschikking van 24 maart 2014 om bij de draagkracht van de man tot 1 februari 2014 rekening te houden met een zorgkorting van 15%. Dit betekent dat de draagkracht van de man dient te worden vastgesteld op € 224,- per maand, zijnde € 112,- per kind per maand.
Ten aanzien van de zorgkorting vanaf 1 februari 2014
Gelet op het vorenstaande houdt de rechtbank ook over de periode vanaf 1 februari 2014 geen rekening met een zorgkorting. Indien in de toekomst toch weer een omgangsregeling wordt opgestart tussen de man en zijn kinderen, acht de rechtbank het redelijk om alsdan rekening te houden met een zorgkorting, afhankelijk van de frequentie van de omgang.
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op.
De draagkracht van de ouders vanaf 1 februari 2014 is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 96,- per maand.
Het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van de kinderen te voorzien, is meer dan twee keer zo groot als de zorgkorting van € 44,- per maand waarop de man recht zou hebben bij een standaardomgangsregeling. Dit betekent dat in deze situatie een eventuele zorgkorting niet in mindering zou worden gebracht op de draagkracht van de man.
Ten aanzien van de brief van Administratiekantoor Lammers
De man heeft op 25 april 2014 een brief van Administratiekantoor Lammers overgelegd. De man heeft de inhoud van die brief niet nader toegelicht. Uit die brief blijkt weliswaar dat de man over 2013 teveel heffingskortingen heeft genoten, maar de man verbindt daaraan geen juridische dan wel feitelijke conclusies. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de inhoud van die brief.
De conclusie
De rechtbank zal de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 23 oktober 2013 tot 1 februari 2014 vaststellen op € 112,- per kind per maand en vanaf 1 februari 2014 op € 54,- per kind per maand.
Ten aanzien van de proceskosten
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt. Voor een veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, zoals door de vrouw verzocht, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding.

De beslissing

De rechtbank:
1.
Wijzigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2012 in die zin dat de man over de periode van 23 oktober 2013 tot 1 februari 2014 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2002],
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2003],
een bedrag van € 112,- (honderdtwaalf euro) per kind per maand.
2.
Wijzigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2012 in die zin dat de man vanaf 1 februari 2014 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2002],
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2003],
een bedrag van € 54,- (vierenvijftig euro) per kind per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
4.
Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Blankestijn, in tegenwoordigheid van
G.M. Keupink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.