In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 juni 2014 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure, waarin de rechtbank terugkomt op een eerdere eindbeslissing van 24 maart 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere beslissing berustte op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De zaak betreft de draagkracht van de man en de vrouw in relatie tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend op basis van zijn inkomen uit arbeid en uitkering, en heeft vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van beide ouders onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
De rechtbank heeft de zorgkorting, die eerder was toegepast, heroverwogen. De vrouw had aangevoerd dat de man geen omgang heeft met de kinderen sinds medio maart 2013, en dat het onterecht was om rekening te houden met een zorgkorting. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw en de man gewogen en geconcludeerd dat de zorgkorting niet meer van toepassing is, gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 112,- per kind per maand voor de periode van 23 oktober 2013 tot 1 februari 2014, en op € 54,- per kind per maand vanaf 1 februari 2014.
De rechtbank heeft ook bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien het feit dat zij gewezen echtelieden zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.