ECLI:NL:RBOVE:2014:3899

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
AWB 14/699
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake opgraving en herbegraven van overledene

Op 11 juli 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Groningen en de burgemeester van Steenwijkerland. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester over een aanvraag voor het opgraven en herbegraven van zijn schoonouders. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de burgemeester inmiddels wel een besluit had genomen. De eiser had op 10 januari 2014 een afwijzend besluit ontvangen op zijn aanvraag van 28 oktober 2013. De rechtbank stelde vast dat, aangezien er inmiddels een voor bezwaar vatbaar besluit was genomen, de eiser geen belang meer had bij een uitspraak van de rechtbank over het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van griffier A. Landstra. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Groningen, eiser

en

De Burgemeester van Steenwijkerland, verweerder

gemachtigden: E. Leenstra en E. Schipper.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 10 maart 2014 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester van Steenwijkerland inzake een aanvraag van een vergunning voor het opgraven en herbegraven van een overledene.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1 Op 15 mei 2013 heeft eiser een eerste aanvraag gedaan voor opgraving van zijn schoonouders, als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb).
1.2 Op 18 september 2013 heeft verweerder afwijzend besloten op de aanvraag van
15 mei 2013 van eiser.
1.3 Op 28 oktober 2013 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor opgraving van zijn schoonouders gedaan. Daarbij heeft hij vermeld dat indien zijn nieuwe aanvraag zou worden afgewezen, zijn brief van 28 oktober 2013 als bezwaarschrift zou moeten worden beschouwd.
1.4 Op 6 december heeft verweerder een ontvangstbevestiging van het bericht van
28 oktober 2013 aan eiser gestuurd. Hieruit blijkt dat verweerder het bericht van eiser van
28 oktober 2013 als bezwaarschrift interpreteerde.
1.5 Op 15 december 2013 heeft eiser aan J. Laarhuis een mail gestuurd met de mededeling dat zijn bericht van 28 oktober 2013 geen bezwaar is tegen het besluit van
18 september 2013 maar een nieuwe aanvraag tot vergunning voor opgraving.
1.6 Op 22 december 2013 heeft eiser een mail gestuurd aan de secretaris Commissie Bezwaar gemeente Steenwijkerland G. Elenga waarin hij vraagt om zijn nieuwe aanvraag van 28 oktober 2013 door te sturen naar de burgemeester.
1.7 Op 3 januari 2014 heeft de secretaris Commissie Bezwaar gemeente Steenwijkerland G. Elenga aan eiser een mail gestuurd waarin wordt aangegeven dat naar aanleiding van de berichten van eiser van 15 en 22 december 2013 het bericht van 28 oktober 2013 niet gezien zal worden als een bezwaarschrift, maar als een aanvraag.
1.8 Op 10 januari 2014 heeft verweerder afwijzend besloten op de aanvraag van eiser van 28 oktober 2013.
1.9 Op 20 februari 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 10 januari 2014.
1.10 Op 22 februari 2014 heeft eiser zijn bezwaar van 20 februari 2014 ingetrokken en heeft hij verweerder in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag van 28 oktober 2013.
1.11 Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder de rubriek ‘procesverloop’ van deze uitspraak.
2.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder op 10 januari 2014 afwijzend heeft besloten op de aanvraag van eiser van 28 oktober 2013. Eiser heeft ter zitting ook erkend dat met het besluit van 10 januari 2014 afwijzend is besloten op zijn verzoek van 28 oktober 2013.
2.2 De beslissing van 10 januari 2014 is onmiskenbaar een beslissing waartegen eiser bezwaar had kunnen maken. Het besluit maakt ook melding van deze mogelijkheid. Eiser heeft op 20 februari 2014 ook bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 10 januari 2014.
Om hem moverende redenen heeft eiser dat bezwaar echter op 22 februari 2014 weer ingetrokken.
2.3 Het beroep van eiser is mede gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ingevolge welke bepaling voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Het met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb instellen van beroep tegen het uitblijven van een beslissing is te zien als een procedureel middel om een bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen.
2.4 Gelet op deze beperkte strekking van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb kan op grond van deze bepaling, geen rechtsmiddel meer worden aangewend indien eenmaal een voor bezwaar vatbaar besluit is genomen. Nu verweerder reeds op 10 januari 2014 heeft besloten op de aanvraag van eiser van 28 oktober 2013, heeft eiser er geen belang meer bij om verweerder te bewegen op zijn verzoek te beslissen.
2.5 Eisers beroep zal op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van A. Landstra griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.