ECLI:NL:RBOVE:2014:4052

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
07/910030-11
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 22 juli 2014 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die betrokken was bij de internationale handel in hennep en amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zijn illegale winsten, die voortkwamen uit deze drugshandel, diende af te staan aan de Staat. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 232.140,--. Na beoordeling van de bewijsstukken en de verdediging van de raadsman, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 90.911,-- moest worden vastgesteld. De rechtbank hield rekening met verschillende kosten en de verdeling van de winst tussen de veroordeelde en zijn medeveroordeelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name door de opzettelijke uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op zeven bewezen verklaarde henneptransporten, waarbij de totale hoeveelheid hennep op 160 kilogram werd geschat. De rechtbank heeft de netto winst berekend en vastgesteld dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van € 31.250,--, dat aan hem kan worden toegerekend.

De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 90.911,--, en dit bedrag is opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft geoordeeld dat er geen reden was om het ontnemingsbedrag te matigen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de zaak afgesloten met de vaststelling van de betalingsverplichting aan de Staat.

Uitspraak

Parketnummer: 07/910030-11
Datum vonnis: 22 juli 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, Afdeling Strafrecht, locatie Zwolle, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering van de officier van justitie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 232.140,-- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij zijn vordering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een verweerschrift van de raadsman van de veroordeelde d.d. 19 mei 2014, met als bijlage een productie;
- een nadere schriftelijke reactie van de raadsman van de veroordeelde d.d. 4 juni 2014, met als bijlage twee producties.

Onderzoek van de zaak

De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014. Gehoord zijn de officier van justitie mr. H.J. Timmer en mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, die heeft verklaard daartoe door de veroordeelde uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De veroordeelde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De raadsman heeft in zijn verweerschrift primair verzocht tot het horen van getuigen, op welk verzoek door de rechtbank ter terechtzitting afwijzend is beslist .
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaarde export van hennep in de periode mei 2012 tot en met 4 september 2012 - kort samengevat - als verweer gevoerd dat op de berekende brutowinst een bedrag van € 15.000,-- ter zake transportkosten in mindering dient te worden gebracht, alsmede een bedrag van € 1.500,-- ter zake overige kosten, zodat een bedrag van € 58.500,-- resteert en dat op grond van de 50/50-verdeling van de winst tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] slechts de helft hiervan als wederrechtelijk verkregen voordeel aan hem kan worden toegerekend.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde in de periode 2008 tot en met mei 2012 voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten dan de aan hem tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. Zowel de juistheid van de kasopstelling 2008 als de vermogensopstelling 2008 wordt betwist;
daartoe is onder meer gesteld dat:
ten aanzien van 2008:
  • wordt bestreden dat de lening van € 17.000,-- is afgelost, zodat die aflossing uit de kasopstelling dient te worden verwijderd;
  • dat veroordeelde in 2008 is gestart met een contant vermogen van € 30.000,-- dat is verkregen uit de verkoop van een caravan en dat veroordeelde dat geld heeft gebruikt voor de aankoop van een nieuwe wagen, zodat voornoemd bedrag in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • dat veroordeelde voor een bedrag van € 18.000,-- een keuken en badkamer heeft gekocht, zodat dat bedrag in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • dat het pand aan de [adres 1] te Zwolle geen eigendom is van veroordeelde, maar van [naam], zodat het pand en de hypothecaire schuld uit de berekening dienen te worden verwijderd;
ten aanzien van 2009:
  • veroordeelde voor het pand aan de [adres 2] te Dalfsen geen huur heeft betaald, zodat een bedrag van € 600,-- in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • dat de waarde van de woonwagen op een bedrag van € 32.000,-- in plaats van
€ 50.000,-- dient te worden gesteld;
- dat het pand aan de [adres 1] te Zwolle geen eigendom is van veroordeelde, maar van [naam], zodat het pand en de hypothecaire schuld ten onrechte zijn opgenomen in de berekening;
ten aanzien van 2010:
- veroordeelde voor het pand aan de [adres 2] te Dalfsen geen huur heeft betaald, terwijl daarvoor een bedrag van € 3.600,-- is opgenomen in de kasopstelling, zodat voornoemd bedrag in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel;
- dat de waarde van de woonwagen op € 32.000,-- in plaats van € 50.000,-- dient te worden gesteld;
ten aanzien van 2011:
  • veroordeelde voor het pand aan de [adres 2] te Dalfsen geen huur heeft betaald, terwijl daarvoor een bedrag van € 3.000,-- is opgenomen in de kasopstelling, zodat dat bedrag in mindering dient te worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • de woonboot aan het [adres 3] geen eigendom is van veroordeelde, maar van
[naam], terwijl ter zake dat eigendom een bedrag van € 17.579,-- is opgenomen in de vermogensvergelijking, zodat dat bedrag uit de vermogensvergelijking dient te worden verwijderd;
  • dat het pand aan de [adres 1] te Zwolle geen eigendom is van veroordeelde, maar van [naam], zodat het pand en de hypothecaire schuld ten onrechte zijn opgenomen in de berekening;
  • dat de waarde van de woonwagen op € 32.000,-- in plaats van € 50.000,-- dient te worden gesteld;
ten aanzien van 2012:
- de woonboot aan het [adres 3] geen eigendom is van veroordeelde, maar van
[naam], terwijl daarvoor een bedrag van € 17.579,-- is opgenomen in de vermogensvergelijking, zodat dat bedrag uit de vermogensvergelijking dient te worden verwijderd;
  • dat het pand aan de [adres 1] te Zwolle geen eigendom is van veroordeelde, maar van [naam], zodat het pand en de hypothecaire schuld ten onrechte zijn opgenomen in de berekening;
  • dat de waarde van de woonwagen op € 32.000,-- in plaats van € 50.000,-- dient te worden gesteld.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 10 juni 2014 zijn standpunten gehandhaafd.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 18 februari 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens (onder meer):
Feit 2: het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, in de periode van 3 mei 2012 tot en met 4 september 2012.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank dat vonnis als uitgangspunt. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen als bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr uit andere strafbare feiten.
De rechtbank is bij de berekening uitgegaan van de rapporten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [1]
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 90.111,--.
Daartoe is het volgende overwogen.
Opzettelijke uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland (feit 2):
Veroordeelde heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland in de periode van 3 mei 2012 tot en met 4 september 2012. Voor de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van zeven bewezen verklaarde henneptransporten.
De rechtbank houdt voor de berekening geen rekening met het transport van 4 september 2012, nu dit transport is onderschept en de aangetroffen hoeveelheid hennep inbeslaggenomen is, zodat veroordeelde uit dit transport geen voordeel heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van
twee transporten van 30 kilogram hennep en van vijf transporten van 20 kilogram hennep, zodat de totaalhoeveelheid uitgevoerde hennep 160 kilogram bedraagt. De rechtbank gaat daarbij uit van een winst (verkoopprijs minus inkoopprijs) van € 500,-- per kilogram hennep.
Bruto opbrengst per transport:
2
transporten x 30 kilogram hennep: 60 kilogram hennep
5
transport x 20 kilogram hennep: 100 kilogram hennep
Totaal: 160 kilogram hennep
Winst (verkoopprijs minus inkoopprijs) per kilogram hennep € 500,--
Totaalwinst: 160 kilogram x € 500,--: € 80.000,--
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat rekening gehouden zou moeten worden met een door veroordeelde toegepaste korting van € 16.000,-- op de verkoopprijs van geleverde hennep gaat de rechtbank hieraan voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat voornoemd bedrag op enige wijze te maken heeft met voornoemde henneptransporten. Datzelfde geldt voor het onder medeveroordeelde [medeveroordeelde] inbeslaggenomen bedrag van € 35.000,- zodat ook hiermee geen rekening wordt gehouden bij de schatting van het wederechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van transportkosten die per transport op € 2.500,-- worden geschat. De totale kosten bedroegen:
zeven transporten x € 2.500,-- € 17.500,--
Totaal geschat netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 62.500,--

Hoofdelijkheid

De rechtbank gaat op grond van de bewezenverklaring in voornoemd vonnis uit van een 50/50 verdeling van het door de veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat een bedrag van € 31.250,-- aan de veroordeelde dient te worden toegerekend.
De rechtbank zal bepalen dat de veroordeelde naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor voornoemd bedrag. De rechtbank zal voorts bepalen dat veroordeelde niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door de medeveroordeelde is betaald.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere soortgelijke feiten
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kasopstelling en de vermogensvergelijking zoals vermeld op pagina 15 van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zodanig ondoorzichtig, dat de daarin opgenomen bedragen niet als uitgangspunt kunnen dienen voor de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door de verdediging opgestelde berekening, zoals die hierboven is weergegeven, als zijnde voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot de navolgende voordeelsberekening:

2008.

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 72.278,--
Af: Lening € 17.000,--
Verkoop caravan/aankoop nieuwe wagen € 30.000,--
Kosten keuken en badkamer €
18,--

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel€ 7.278,--

2009.

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 13.357,--
Af: Huur €
600,--
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 12.757,--

2010.

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 25.587,--
Af: Huur €
3.6,--

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel€ 21.987,--

2011.

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 30.198,--
Af: Huur €
3,--
Woonboot € 17.579,--

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel€ 9.619,--

2012.

Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 7.220,--

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel 2008 t/m 2012€ 58.861,--

Schatting

Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal op € 90.111,--.

Draagkracht

De rechtbank is gelet op het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat thans niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde niet in staat zou zijn het hiervoor vermelde bedrag te voldoen. De rechtbank ziet daarom geen reden om tot matiging van het ontnemingsbedrag over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat er geen of onvoldoende draagkracht aanwezig is, dan zal daarover in de executiefase kunnen worden geoordeeld.

Betalingsverplichting

De rechtbank stelt de verplichting tot betaling aan de Staat op een bedrag van
€ 90.911,--.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 90.911,--;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 90.911,-- aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt dat de veroordeelde voor een gedeelte van € 31.250,-- naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is;
bepaalt dat de veroordeelde niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door de medeveroordeelde is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier
en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.

Voetnoten

1.-Het schriftelijk bescheid, inhoudende het ontnemingsrapport (met bijlagen) van de verbalisant