3.2.Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 125 Gemeentewet juncto artikelen 5:4 en 5:1 van de Awb).
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 5.17 van de Wabo bepaalt dat een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de twee dakkapellen, nu deze, onder meer, niet zijn voorzien van een plat dak, niet vergunningsvrij zijn. Hierdoor is voor het bouwen van de twee dakkapellen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ (alsmede een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘gebruiken’ indien er sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan) vereist.
Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om de bouw stil te leggen en hem een last onder dwangsom op te leggen, nu hij beschikt over een van rechtswege verleende omgevingsvergunning vanwege het niet (tijdig) reageren op zijn brief van 23 april 2012. Deze brief luidt als volgt:
“Na aanleiding van ons gesprek van 18 april, waar u mij verzocht een schriftelijke melding te doen van het plaatsen van 2 dakkapellen op de schuur.
Bij deze doe ik dan melding van plaatsing van 2 dakkapellen zowel op de voor kant als op de achterkant van de schuur met leien de dakkapellen zijn hoog 140 cm lang 570 cm, de dakkapellen zijn uitgevoerd van kunststof in de kleur blauw en voorzien van HR glas. Het dak van de dakkapellen wordt weer uitgevoerd met leien de bekleding met schroten in gebroken wit.
Zoals u al aangaf in ons gesprek van 18 april en ik geen tegen reactie van de gemeente steenwijkerland krijg kan ik na ongeveer 8 weken starten met mijn dakkapellen.
In ieder geval bedankt voor al u uitleg en de moeite.”
Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat de persoon die hij op 18 april 2012 heeft gesproken een ‘ingehuurde kracht’ betreft. Tijdens dit gesprek hebben hij en deze persoon samen een schetsje van de dakkapellen gemaakt. Bij de brief van 23 april 2012 is geen schets en ook geen bouwtekening gevoegd, aldus eiser.
De rechtbank overweegt dat de verweerder in redelijkheid niet geloofwaardig heeft acht dat eiser, na een gesprek met een medewerker, de brief van 23 april 2012 heeft opgesteld en verzonden naar verweerder. De redenen hiervoor zijn de volgende. Ten eerste is artikel 42 van de Woningwet op 1 januari 2003 vervallen. Vanaf dat moment was het niet meer mogelijk om een bouwvoornemen te melden. De rechtbank acht het voorts met verweerder niet geloofwaardig dat een medewerker, belast met bouwzaken, in 2012 hiervan niet op de hoogte was. Ten tweede is de brief van 23 april 2012 blijkens de postregistratie van de gemeente Steenwijkerland nimmer ontvangen. Ten derde kan eiser zich niet herinneren welke ambtenaar hem desgevraagd telefonisch heeft bevestigd dat deze brief op het gemeentehuis is ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat, nu het ervoor moet worden gehouden dat de brief van 23 april 2012 niet is verzonden dan wel door verweerder niet is ontvangen, van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning geen sprake kan zijn. Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat, zelfs indien de brief van 23 april 2012 op het gemeentehuis zou zijn ontvangen, de rechtbank betwijfelt of deze brief kan worden geduid als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor, onder meer, de activiteit ‘bouwen’. Bij deze brief is immers geen bouwtekening gevoegd, hetgeen een vereiste is op grond van artikel 2.3 van de Regeling omgevingsrecht.
Nu eiser niet beschikt over een (van rechtswege verleende) omgevingsvergunning, heeft eiser het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo overtreden. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om de bouwwerkzaamheden stil te leggen en vervolgens eiser te gelasten dat hij deze twee dakkapellen verwijdert dan wel zodanig aanpast dat deze als vergunningsvrij kunnen worden aangemerkt.
3.3.Ten aanzien van de aanwending van deze bevoegdheden overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De vraag of er sprake is van een concreet zicht op legalisatie komt niet aan de orde bij het opleggen van een bouwstop. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2402. Deze zogenaamde beginselplicht tot handhaving is niet afhankelijk van verzoeken om handhaving dan wel klachten van derden. Verweerder heeft een zelfstandige bevoegdheid c.q. een in beginsel verplichting. De stelling van eiser dat zijn buren geen bezwaren hebben tegen de dakkapellen treft dan ook geen doel.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie, onder meer omdat er een negatief welstandsadvies is afgegeven. Dit ontbreken van een concreet zicht op legalisatie is door eiser niet bestreden.
Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Het ligt op de weg van degene die zich op het gelijkheidsbeginsel beroept om gelijke gevallen aan te dragen. Daartoe heeft eiser in de bezwaarfase een aantal percelen aangedragen. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar aangegeven waarom de door eiser aangedragen dakkapellen niet vergelijkbaar zijn. Dat verweerder telkenmale ‘extra eisen’ stelt aan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, zoals eiser stelt, onderschrijft de rechtbank niet. Een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan immers slechts aan de orde zijn indien er sprake is van gelijke gevallen. Daarvan is in casu geen sprake, zo blijkt uit de beslissing op bezwaar. De beroepsgrond faalt dan ook.
Het plaatsen van zonnepanelen is, indien aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 2, aanhef en onder 6, van bijlage II van het Bor wordt voldaan, vergunningsvrij. De vormgeving van de dakkapellen heeft hiermee niets van doen. De beroepsgrond faalt.