Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
2.De standpunten van de veroordeelde en de officier van justitie
3.De ontvankelijkheid
4.De beoordeling
bijzondere voorwaardenhet gedrag van de veroordeelde betreffende zijn gesteld:
Rechtbank Overijssel
In deze zaak verzoekt de verzoeker de politierechter om het bevel van de rechter-commissaris tot voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf op te heffen. De verzoeker, geboren in Syrië en momenteel verblijvende in het Politie Arrestantencomplex te Borne, heeft eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd gekregen, met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft het verzoek behandeld op 13 augustus 2014, waarbij de officier van justitie, de verzoeker en zijn raadsman, mr. U. Ural, aanwezig waren.
De procedure begon op 16 juli 2014, toen de officier van justitie een vordering indiende tot voorlopige tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf. De rechter-commissaris heeft deze vordering op 17 juli 2014 toegewezen. De verzoeker heeft op 24 juli 2014 een verzoekschrift ingediend om deze voorlopige tenuitvoerlegging op te heffen, wat op 25 juli 2014 door de rechtbank is ontvangen.
Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verzoeker het verzoek toegelicht, waarbij hij stelde dat het Openbaar Ministerie te snel had gehandeld door de voorlopige tenuitvoerlegging te vorderen. De politierechter heeft echter vastgesteld dat het verzoek ontvankelijk is, maar oordeelt dat het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging niet opgeheven hoeft te worden. De politierechter wijst erop dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de verzoeker zich niet aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf heeft gehouden, vooral gezien het feit dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De politierechter wijst het verzoek af, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.