In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Deventer en de Minister van Defensie. De eiser had verzocht om een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) om deel te nemen aan een opleiding bij de marechaussee, maar deze was door de Minister geweigerd. De weigering was gebaseerd op strafrechtelijke veroordelingen uit de jeugd, die volgens de Minister een veiligheidsrisico zouden vormen. Eiser had eerder al bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder in januari 2014 het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd, maar de Minister had in juni 2014 opnieuw de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 2 september 2014 heeft de voorzieningenrechter de omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn eerdere veroordelingen jeugdzonden betroffen en dat hij sindsdien niet meer met het strafrecht in aanraking was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de eiser en dat de weigering van de VGB niet goed gemotiveerd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Minister niet had voldaan aan de eerdere uitspraak van de rechtbank en dat de afwijzing van de VGB niet kon standhouden.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per week opgelegd bij niet-naleving van deze uitspraak, met een maximum van € 2.500,-. Eiser kreeg ook het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid, vooral in gevallen die de toekomst van individuen aangaan.