ECLI:NL:RBOVE:2014:4713

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
C/08/153083 / FA RK 14-557
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichting na ingrijpende wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichting. De man, verzoeker, heeft verzocht om de door hem aan de vrouw, belanghebbende, te betalen alimentatie te wijzigen, omdat hij door omstandigheden, waaronder een vermindering van zijn inkomen, niet langer in staat is om de overeengekomen alimentatie te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 2 juli 1976 met elkaar zijn gehuwd en dat de echtscheiding op 1 december 2004 is uitgesproken. Bij de echtscheiding is een alimentatiebedrag van € 778,- per maand vastgesteld, dat later is gewijzigd naar € 750,- per maand. De man heeft in de procedure aangevoerd dat hij sinds 3 maart 2014 slechts 70% van zijn WW-uitkering ontvangt en per 1 juli 2014 geen inkomen meer heeft. Hij stelt dat deze omstandigheden zo ingrijpend zijn dat hij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. De vrouw heeft verweer gevoerd en betoogd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat het niet-wijzigingsbeding van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, waardoor de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de man met ingang van 2 juli 2014 op nihil gesteld, omdat de man geen inkomen of uitkering meer ontvangt. Voor de periode van 3 maart 2014 tot 1 juli 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw de man in redelijkheid aan het niet-wijzigingsbeding kan houden, omdat de man in die periode nog een WW-uitkering ontving. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/153083 / FA RK 14-557 (KJ(O)
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 25 juli 2014, in de zaak van:

[verzoeker],

verder ook de man te noemen,
wonende te[woonplaats 1], [adres 1],
verzoeker,
advocaat: mr. A.J.A. Assink,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
belanghebbende,
advocaat: mr. D. Beuving.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 7 maart 2014;
  • het verweerschrift, met bijlagen, binnengekomen op 6 mei 2014.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 13 juni 2014 een brief van mr. Assink van 13 juni 2014 met bijlagen;
- op 20 juni 2014 een F9-formulier van mr. Beuving van 19 juni 2014.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 juni 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

De feiten

Partijen zijn op 2 juli 1976 met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 1 december 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 28 december 2004 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 778,- per maand zal voldoen tot aan de overname van de woning door de vrouw en € 1.258,- per maand na de overname van de woning door de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Op 22 juli 2005 is de voormalige echtelijke woning aan de vrouw geleverd.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 1 maart 2006 is de beschikking van
1 december 2004 in die zin gewijzigd dat de man met ingang van 1 september 2005 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van
€ 750,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast is bepaald dat de inhoud van de aangehechte alimentatieovereenkomst deel uitmaakt van deze beschikking en hieraan wordt gehecht.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang van 1 januari 2014 een bedrag van € 869,89 bruto per maand.

Het verzoek

De man verzoekt primair, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door partijen bij alimentatieovereenkomst van januari 2006 overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud te wijzigen en deze voor de periode van 3 maart 2014 tot 1 juli 2014 te bepalen op een bedrag van € 617,62 bruto per maand en deze voorts met ingang van 1 juli 2014 op nihil te stellen.
Voor zover de rechtbank de tussen partijen overeengekomen alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw niet wijzigt, verzoekt de man subsidiair de alimentatieverplichting in duur te limiteren met een afbouwperiode, waarbij de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie in de periode van 3 maart 2014 tot 1 juli 2014 zal worden bepaald op een bedrag ad € 617,62 bruto per maand, waarna de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 juli 2014 gelimiteerd en beëindigd dient te worden, kosten rechtens.

Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen, althans een door de man in de kosten van de vrouw te leveren bijdrage vast te stellen op een bedrag en voor een duur zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

De beoordeling

In de alimentatieovereenkomst –die aan de beschikking van de rechtbank van 1 maart 2006 is gehecht– zijn partijen, voor zover thans van belang, het volgende overeengekomen:
1.
De door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie zal met ingang van 1 september 2005 gewijzigd worden in een bedrag van € 750,- bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling uiterlijk op de 1e (eerste) van de maand door de man op de hem bekende rekening van de vrouw dient te worden voldaan.
2.
Deze alimentatie is onderhevig aan de indexeringen als bedoeld in artikel 1:402a BW, welke indexeringen zonder voorafgaand verzoek zullen worden uitgevoerd en dat deze indexering voor het eerst zal plaatsvinden per 1 januari 2007 en er derhalve per 1 januari 2006 geen indexering zal plaatsvinden.
3.
Hetgeen door partijen in de hiervoor genoemde punten 1 en 2 is overeengekomen, kan niet op grond van een wijziging van omstandigheden bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd. Dit niet-wijzigingsbeding geldt zowel voor de hoogte van de alimentatie, als de indexering.
Artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat ondanks een niet-wijzigingsbeding de overeenkomst betreffende levensonderhoud door de rechter kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Het dient hierbij te gaan om zeer ingrijpende omstandigheden die zich ten tijde van het aangaan van het beding niet voordeden en toen ook niet door partijen zijn voorzien, en die meebrengen dat sprake is van een volkomen wanverhouding tussen hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en hetgeen zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, zodanig dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de ene partij de andere partij aan het beding zou houden.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Ten opzichte van de situatie waarin de tussen partijen geldende alimentatieverplichting is overeengekomen, is de situatie nu dat de man per 3 maart 2014 slechts 70% van zijn WW-uitkering ontvangt en hij per 1 juli 2014 in het geheel geen inkomen zal hebben. Volgens de man is er sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij daardoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding gehouden mag worden. De man heeft er nimmer rekening mee gehouden dat hij in een situatie zou kunnen komen te verkeren dat hij in het geheel geen inkomen en/of uitkering zou hebben. De alimentatieovereenkomst is in januari 2006 tot stand gekomen, derhalve ruim voordat de economische crisis zijn intrede deed. Verder is de duur van de WW-uitkering flink beperkt hetgeen de man bij het sluiten van de alimentatieovereenkomst niet heeft voorzien.
De man stelt dat er sprake is van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de alimentatieovereenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.
De vrouw stelt dat vanwege het tussen partijen in 2006 overeengekomen niet-wijzigingsbeding, de man niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn verzoek, danwel dat het verzoek om die reden dient te worden afgewezen. Volgens de vrouw is er geen sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Volgens de heersende jurisprudentie is een ontslag niet “een zo ingrijpende wijziging” dat een verzoeker niet langer aan het beding mag worden gehouden. Ook blijkt uit de alimentatieovereenkomst dat de man ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst eveneens was ontslagen en een WW-uitkering genoot. De vrouw stelt dat de man er rekening mee had kunnen/moeten houden dat hij geen baan zou vinden. Het is voor risico van de man dat hij in de toekomst geen inkomen zou hebben. De man werd ondersteund door een gespecialiseerde advocaat die wist wat het overeenkomen van een niet-wijzigingsbeding inhield en hem daarover ook zeer zeker heeft geadviseerd.
De rechtbank acht het volgende relevant. In de alimentatieovereenkomst is opgenomen dat er aan de zijde van de man sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever is ontbonden en de man sedert 1 augustus 2005 werkloos is en een WW-uitkering geniet. Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat hij toen vier maanden een WW-uitkering heeft ontvangen waarna hij weer een baan in loondienst heeft gehad. Sinds 17 december 2007 was de man werkzaam bij [bedrijf] als financieel specialist. Deze functie is wegens bedrijfseconomische redenen komen te vervallen waardoor de arbeidsovereenkomst van de man met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 mei 2011. Met ingang van 2 mei 2011 is aan de man een WW-uitkering toegekend, welke is geëindigd met ingang van 2 juli 2014.
Uit de alimentatieovereenkomst blijkt dat de vrouw werd bijgestaan door mr. Beuving en de man werd bijgestaan door mr. Assink. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat partijen tijdens de onderhandelingen in het kader van de alimentatieovereenkomst hebben gesproken over de mogelijkheid van het eindigen van de WW-uitkering van de man. De man heeft kort na het afsluiten van de alimentatieovereenkomst weer een baan gevonden en nadien enkele jaren gewerkt. De omstandigheid dat de man met zijn opleiding en werkervaring geen baan meer zou vinden, was naar het oordeel van de rechtbank in 2006 niet voorzienbaar en kan, gelet op alle omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet slechts voor rekening en risico van de man worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de man zich voldoende heeft ingespannen om een vergelijkbare inkomenspositie te verwerven. Zoals blijkt uit de stukken heeft de man vele sollicitatiepogingen ondernomen en probeert hij thans door middel van zijn eenmanszaak enig inkomen te genereren.
De rechtbank is van oordeel dat er met ingang van 2 juli 2014 sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. De rechtbank overweegt daartoe dat de man door het blijven voldoen aan het beding in een zodanige nadelige financiële positie terechtkomt, dat sprake is van een zodanige wanverhouding tussen hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn indien de man aan het niet-wijzigingsbeding wordt gehouden. Aangezien de man met ingang van 2 juli 2014 geen inkomen of uitkering ontvangt is er sprake van een situatie dat er aan de zijde van de man geen draagkracht is zodat dit moet leiden tot nihilstelling van de partneralimentatie.
Voor de periode van 3 maart 2014 tot en met 1 juli 2014 is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de man in redelijkheid aan het niet-wijzigingsbeding kan houden omdat de man over deze periode een WW-uitkering heeft ontvangen, hetgeen geen wijziging is ten opzichte van de situatie ten tijde van het afsluiten van de alimentatieovereenkomst. De WW-uitkering is weliswaar lager doordat de man gebruik maakt van de zogenaamde ‘startersregeling WW’, echter hierdoor is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dermate wanverhouding dat de man met betrekking tot deze periode niet langer aan het beding mag worden gehouden.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat de man over vermogen (heeft) beschikt en de man een voorziening voor de alimentatie had kunnen treffen. Volgens de vrouw heeft de man na de echtscheiding vijf polissen bij Nationale Nederlanden toebedeeld gekregen met behoorlijke waarden en kan de man zijn pensioen vanaf zijn zestigste tot uitkering laten komen. De man stelt dat hij geen vermogen heeft. Hij heeft het geld gebruikt om de afgelopen jaren van te leven en de alimentatie te voldoen. Verder hebben beide partijen na de echtscheiding over een gelijk vermogen beschikt. Indien de beleggingspolissen bij Nationale Nederlanden afgekocht moeten worden zal er door een belastingtarief van 72% netto niets overblijven. Voorts stelt de man dat de vrouw na de echtscheiding een Amev polis en een beleggingspolis bij de hypotheek met een gegarandeerde uitkering van respectievelijk € 60.000,- en
€ 100.000,- toebedeeld heeft gekregen.
Gelet op de door de man overgelegde stukken ten aanzien van zijn financiële positie en het feit dat niet alleen de man, maar ook de vrouw bij de echtscheiding vermogen heeft ontvangen, ziet de rechtbank geen aanleiding op voorgaande conclusie terug te komen. Derhalve zal de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 2 juli 2014 op nihil worden gesteld.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
1.
Wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Almelo van 1 maart 2006 vastgestelde en de bij alimentatieovereenkomst overeengekomen bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud en stelt die bijdrage met ingang van 2 juli 2014 op NIHIL.
2.
Verklaart onderdeel 1. uitvoerbaar bij voorraad.
3.
Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van
mr. A.C.M. Heerdink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2014.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.