ECLI:NL:RBOVE:2014:4751

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
C/08/158475 / KG ZA 14-248
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de ouders van de minderjarige [D]. De man, de vader van [D], vorderde nakoming van een omgangsregeling die eerder was vastgesteld in een beschikking van de rechtbank Almelo op 9 november 2011. De vader stelde dat de moeder, de vrouw, sinds de tweede helft van 2012 geen uitvoering gaf aan deze regeling, ondanks herhaalde verzoeken en sommatie. De vrouw betwistte het spoedeisend belang van de vader en voerde aan dat omgang thans niet in het belang van [D] zou zijn.

Tijdens de zitting op 18 juli 2014 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgangsregeling sinds 2012 niet meer is nagekomen en dat er financiële problemen bij beide ouders spelen. Tevens is gebleken dat [D] weerstand heeft tegen contact met zijn vader, mogelijk door een loyaliteitsconflict.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de vader tot nakoming van de omgangsregeling moet worden afgewezen. De rechter kon niet vaststellen hoe de contacten hersteld konden worden en heeft geadviseerd dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming wenselijk zou zijn. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
Kort Geding
zaaknummer: C/08/158475 / KG ZA 14-248 (ha)
vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, tevens kinderrechter, rechtdoende in kort geding d.d. 18 juli 2014
inzake

[eiser],

verder ook de man of de vader te noemen,
wonende te[woonplaats 1], [adres 1],
eiser,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta,
tegen

[gedaagde],

verder ook de vrouw of de moeder te noemen,
wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
gedaagde,
advocaat: mr. M. ter Brake.
Partijen zijn de ouders van
[de minderjarige D](hierna: [D]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

Het procesverloop

De man heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De dagvaarding is voorzien van bijlagen.
De vrouw heeft op 16 juli 2014 per fax 10 producties overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting op 18 juli 2014. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: de man, bijgestaan door mr. Nauta, en de vrouw, bijgestaan door mr. Ter Brake, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een overlegde pleitnota. De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) is vertegenwoordigd door de heer [R]. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting op 18 juli 2014 mondeling uitspraak gedaan.

Enkele vaststaande feiten

Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [D] is geboren.
De man heeft [D] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo op 9 november 2011 is onder meer een omgangsregeling tussen de man en [D] getroffen.

De vordering

De man vordert, samengevat, te bevelen dat de vrouw de in de beschikking van 9 november 2011 getroffen omgangsregeling zal nakomen, onder verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De man stelt daartoe, samengevat, dat de vrouw vanaf de tweede helft 2012 geen uitvoering geeft aan de omgangsregeling. Ondanks voorstellen, verzoeken en sommatie daartoe op
28 november 2012 (door de toenmalige advocaat) en op 18 december 2013, voert de vrouw de vastgestelde omgangsregeling niet uit, terwijl zij niet om wijziging van de getroffen regeling heeft verzocht. De man stelt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening te hebben. Als bijlage bij de dagvaarding heeft hij een behandelplan van Karakter Kinder- en Jeugdpsychiatrie (verder: Karakter), gedateerd 25 november 2013, overgelegd. De man stelt dat in de evaluatie door Karakter wordt aangegeven dat het niet hebben van contact met zijn vader een zeer negatief effect op [D] heeft. De man heeft tijdelijk afgezien van het starten van een kort geding procedure tot nakoming van de omgangsregeling omdat [D] bij Karakter werd behandeld vanwege zijn gedragsproblematiek.

Het verweer

De vrouw heeft mondeling ter zitting -gemotiveerd- verweer gevoerd. De vrouw betwist het door de man gestelde spoedeisend belang. De vrouw stelt dat de man de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. De vrouw stelt voorts dat omgang thans niet in het belang van [D] is. De vrouw verzoekt de vordering van de man af te wijzen en hem in de proceskosten te veroordelen.
Ook op de overige stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna -indien relevant- nader in.

De beoordeling

Bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige, die strekt tot nakoming van een eerder (door de ouders overeengekomen) in een beschikking van de rechtbank vastgestelde omgangsregeling heeft als uitgangspunt te gelden dat deze omgangsregeling, zolang deze haar kracht niet heeft verloren, dient te worden nagekomen tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die de niet-nakoming dan wel de gedeeltelijke of gewijzigde nakoming rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van de man tot nakoming van de omgangsregeling, zoals die is neergelegd in de beschikking van 9 november 2011, dient te worden afgewezen. Hiervoor is het volgende redengevend.
Vast is komen te staan dat de bij beschikking getroffen omgangsregeling, waarbij onder meer een weekendregeling is vastgesteld, feitelijk vanaf 2012 niet meer heeft plaatsgevonden. Wat daarvan de oorzaak is laat de voorzieningenrechter in het midden, nu de ouders hierover ieder een verschillende lezing hebben. Wel is duidelijk geworden dat de beide ouders financiële problemen hebben laten meewegen.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken is gebleken dat er eind december 2012/begin januari 2013 ook een onderzoek heeft plaatsgehad bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling vanwege de problemen van [D], en dat dat de man betrokken werd bij het onderzoek en dat hij over de voortgang werd geïnformeerd. De man heeft dit niet weersproken. In de stukken komt naar voren dat [D] weerstand lijkt te hebben tegen een contact met zijn vader, al dan niet voortkomend uit een loyaliteitsconflict.
De vrouw heeft brieven overgelegd van Bureau Jeugdzorg Overijssel (verder: BJzO) gedateerd 5 februari 2014 en gedateerd 17 april 2014. In de laatstgenoemde brief heeft BJzO aan de beide ouders geadviseerd, samengevat, dat het aan de ouders is om te starten met een begeleide omgang tussen [D] en zijn vader, om te zien of op die manier het vertrouwen in zijn vader en het contact tussen [D] en zijn vader hersteld kan worden. Ook is aan vader geadviseerd om, wanneer hij toch omgang wil met [D], via zijn advocaat een scheiding- en omgangsonderzoek bij de Raad te vragen. De man heeft niet weersproken dat hij bekend is met de inhoud van die brieven.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend en gezien het feit dat er al ongeveer twee jaar lang geen weekendregeling tussen [D] en zijn vader heeft plaatsgevonden, lijkt voorshands een volledige nakoming van de omgangsregeling, zoals de man in dit kort geding vordert, thans niet geïndiceerd.
Hoe en op welke wijze de contacten kunnen worden hersteld en op welke wijze een opbouw van de contacten er uit moet zien, kan de voorzieningenrechter in dit kort geding niet vaststellen, maar zou een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming wenselijk zijn. In deze kort geding procedure is echter geen plaats voor een raadsonderzoek omdat een dergelijk (veelal langdurig) onderzoek niet in overeenstemming is met het karakter van een kort geding als een procedure voor spoedeisende zaken.
Het had daarom eerder op de weg van de man gelegen om op grond van bijvoorbeeld de bepalingen in artikel 1:253a BW het onderhavige geschil aan de kinderrechter in een bodemzaak voor te leggen. Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding is besproken, zal in de beschikking van de kinderrechter hoogstwaarschijnlijk ook een omgangsregeling met een opbouwregeling worden overwogen en denkbaar is ook dat de kinderrechter aan de Raad voor de Kinderbescherming om een raadsonderzoek zal verzoeken, om te bezien of en op welke wijze [D] contact met zijn vader kan hebben.
De voorzieningenrechter zal de over en weer gedane vordering van partijen om de ander in de proceskosten te veroordelen afwijzen. Als basis hebben [D] en zijn vader recht op contact met elkaar en het had op de weg van de vrouw gelegen om op grond van artikel 1:377a BW of artikel 1:377e BW een procedure te entameren, indien zij een andere mening is toegedaan.
Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
1.
Wijst de vordering van de man af.
2.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A. Flos, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van H.E. Abbink als griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.
Een afschrift van dit vonnis wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.