ECLI:NL:RBOVE:2014:4959

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
C/08/148147 / ES RK 13-2501
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verzoeken omtrent ouderlijk gezag en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 26 juli 2000 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, het gezamenlijk ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen voort te zetten, en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. Daarnaast vroeg zij om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man verzocht de rechtbank om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en om zijn eigen verzoek tot voortgezet gebruik van de woning toe te wijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet werd betwist. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en het ouderschapsplan dat door beide partijen was ondertekend aan de beschikking gehecht. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en dat de man een bijdrage van € 150,- per kind per maand zal betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.

Wat betreft het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit verzoek moet worden afgewezen, aangezien de vrouw inmiddels een andere woning had toegewezen gekregen. De man had op het moment van de zitting geen recht op gebruik van de woning, omdat hij daar niet woonde. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/148147 / ES RK 13-2501 (AH)
beschikking van 30 juli 2014.
In de zaak van:

[verzoekster],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr.drs. M.B. Kramer te Enschede.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 27 november 2013;
  • het exploot van betekening van 20 december 2013;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 5 maart 2014.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 20 januari 2014 een brief van mr. Oude Breuil van 15 januari 2014 met bijlagen;
- op 8 mei 2014 een brief van mr. Kramer van 7 mei 2014 met bijlagen.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 mei 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen “de Raad”, is verschenen de heer [C]. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
  • op 2 juli 2014 een brief van mr. Kramer van 30 juni 2014;
  • op 23 juli 2014 een brief van mr. Oude Breuil van 22 juli 2014 met bijlage.

De feiten

Partijen zijn op 26 juli 2000 te [plaats] [land] met elkaar gehuwd.
Partijen hebben de Nederlandse en de Syrische nationaliteit.
Partijen zijn ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
[naam 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
[naam 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2].
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, die door deze rechtbank zijn bepaald bij beschikking van 7 november 2013.

Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te verstaan dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag zullen voortzetten over hun minderjarige kinderen;
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
te bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de onderhavige beschikking;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met € 150,- per kind per maand;
te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij behoefte heeft aan en dat de man voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdrage, dat de verzoeken omtrent de kinderen in het belang is van de kinderen en dat zij belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen voor zover het betreft de door haar verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen, subsidiair een zodanig lagere bijdrage vast te stellen als de rechtbank in de goede justitie vermeent te behoren, en het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw af te wijzen alsmede het zelfstandig verzoek van de man tot zijn voortgezet gebruik van de woning na echtscheiding toe te wijzen, kosten rechtens.

Het verweer op het zelfstandig verzoek

Naar de mening van de vrouw dient het zelfstandig verzoek van de man te worden afgewezen. Zij persisteert voor het overige.

De beoordeling

Ten aanzien van de echtscheiding
De rechtbank komt rechtsmacht toe op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder a van de EG-verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Brussel II- bis).
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. De in artikel 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gemelde bescheiden zijn als bijlagen bij het verzoekschrift gevoegd, met uitzondering van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan. Bij schrijven van 22 juli 2014 heeft mr. Oude Breuil alsnog een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd. Op grond hiervan kan de vrouw worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Nu de vrouw stelt en de man niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding kan daarom worden toegewezen.
Het door partijen ondertekende ouderschapsplan zal – overeenkomstig het verzoek – aan de beschikking worden gehecht.
Ten aanzien van het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats
De rechtbank komt rechtsmacht toe op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 1 van Brussel II- bis.
Op grond van artikel 15, lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht op deze verzoeken van toepassing.
De rechtbank overweegt dat hoofdregel is dat ouders na de scheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Nu dit uit de wet voortvloeit, wijst de rechtbank het verzoek dit te verstaan af. Uit de uitoefening van het gezamenlijk gezag vloeit voort dat personen die beroepshalve bij de minderjarige betrokken zijn volgens de wet verplicht zijn om aan beide ouders dezelfde informatie te verstrekken.
Partijen zijn het er over eens dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw. Niet gebleken is dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen.
Ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) is de Nederlandse rechter bevoegd.
Op grond van artikel 3 van het Haags Protocol van 2007 is Nederlands recht op de alimentatieverzoek van toepassing omdat de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Bij schrijven van 30 juni 2014 heeft mr. Kramer namens de man te kennen gegeven dat de man –omwille van de verhouding met de vrouw– besloten heeft niet langer verweer te voeren tegen de hoogte van de bij verzoekschrift gevraagde kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen.
Nu partijen het eens zijn over de verzochte bijdrage zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 150,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
De rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 3 onder a Rv rechtsmacht, nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen.
Op het verzoek van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning is Nederlands recht van toepassing, nu deze woning in Nederland is gelegen.
Ingevolge artikel 1:165 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
Partijen zijn verdeeld over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Vast staat dat bij beschikking voorlopige voorziening van 7 november 2013 is bepaald dat het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning is toegekend aan de vrouw. Ter mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vrouw een andere woning toegewezen heeft gekregen. Ten tijde van de zitting verbleef de vrouw in de echtelijke woning en huurde de man een kamer. De vrouw stelt dat zij nog niet is verhuisd naar de nieuwe woning omdat zij niet over de financiële middelen beschikt om deze in te richten.
Nu de vrouw de beschikking heeft over andere woonruimte, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot bewoning van de echtelijke woning dient te worden afgewezen. Het ontbreken van financiële middelen voor de inrichting acht de rechtbank onvoldoende voor toewijzing van het verzoek.
Het verzoek van de man tot bewoning van de echtelijke woning dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens te worden afgewezen. Op grond van de beschikking voorlopige voorziening is de vrouw gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning. De beschikking voorlopige voorziening verliest kracht op het moment dat deze echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Nu de man ten tijde van de zitting niet in de echtelijke woning woont en niet is gebleken dat de man een wijziging van de voorlopige voorziening heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat thans niet duidelijk is of de man aan de voorwaarde zal voldoen dat de echtgenoot die het verzoek doet, woont in de echtelijke woning op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Derhalve dient het verzoek van de man te worden afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
I. Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 26 juli 2000 te [plaats] [land] gehuwd.
II. Bepaalt dat de inhoud van het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
III. Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn.
IV. Bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen:
[naam 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
[naam 2], geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum 2]
met ingang van heden op een bedrag van € 150,- (zegge: eenhonderd vijftig EURO) per kind, per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
V. Verklaart de onderdelen II., III. en IV. uitvoerbaar bij voorraad.
VI. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
VII. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.V.A. Groener, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.