ECLI:NL:RBOVE:2014:5014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
C/08/144821 / ES RK 13-1925 en C/08 152273 / ES RK 14-410
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van de formule voor kinderalimentatie in het kader van echtscheiding met betrekking tot de draagkracht van de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen partijen die op [1995] te [plaats] met elkaar gehuwd waren. De vrouw, verzoekster, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij tevens verzoekt om nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, [minderjarige], geboren op [1999]. De man, belanghebbende, heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Tevens is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn.

De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van zijn netto besteedbaar inkomen, dat is vastgesteld op € 2.521,- per maand. De rechtbank heeft rekening gehouden met de lasten die de man heeft, waaronder de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De behoefte van [minderjarige] is vastgesteld op € 269,- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in beginsel € 149,- per maand dient bij te dragen in de kosten van [minderjarige]. Echter, gezien de beperkte omgang tussen de man en [minderjarige], is vooralsnog geen zorgkorting toegepast.

De rechtbank heeft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vastgesteld op € 223,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 26 september 2013. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, omdat de draagkracht van de man onvoldoende is om in de behoeften van zowel de kinderen als de vrouw te voorzien. De rechtbank heeft de zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden in afwachting van een deskundigenonderzoek naar de waarde van de onderneming van de man. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/144821 / ES RK 13-1925 en C/08 152273 / ES RK 14-410 (HN)
beschikking van 16 juli 2014.
In de zaak van:

[verzoekster],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 26 september 2013;
  • het aanvullende verzoekschrift, binnengekomen op 27 september 2013;
  • het exploot van betekening van 7 oktober 2013;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 30 december 2013;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 27 november 2013 een concept ouderschapsplan van de vrouw
- op 30 december 2013 een formulier verdelen en verrekenen van de man;
- op 4 februari 2014 een formulier verdelen en verrekenen van de vrouw;
- op 24 februari 2014 een F9-formulier met bijlage van mr. Kikkert;
- op 17 maart 2014 een brief van mr. Sabaroedin van 14 maart 2014 met bijlagen;
- op 18 maart 2014 een brief van mr. Kikkert van 13 maart 2014 met bijlagen;
- op 16 april 2014 een F9-formulier met bijlage van mr. Kikkert;
- op 23 april 2014 een brief met bijlage van mr. Sabaroedin.
- op 15 mei 2014 een brief met bijlage van mr. Sabaroedin;
- op 2 juni 2014 een F9-formulier van mr. Kikkert.
De [minderjarige], nader te noemen ‘[minderjarige]’, heeft haar mening aan de rechter kenbaar gemaakt bij op 7 oktober 2013 binnengekomen brief.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 maart 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen “de Raad”, is verschenen de heer J.J. de Vries. Mr. Sabaroedin heeft ter zitting nog een brief van Nationale Nederlanden van 18 maart 2014 overgelegd. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

De feiten

Partijen zijn op [1995] te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
Uit het huwelijk is geboren het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1999].
Vóór het huwelijk is geboren de thans jong-meerderjarige:
[X], geboren te [geboorteplaats] op [1995].
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, die door deze rechtbank zijn bepaald bij beschikking van 9 september 2013.
Bij afzonderlijk verzoekschrift heeft de jong-meerderjarige een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud en studie verzocht.

Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man € 1.244,- per maand bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
de verdeling te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon;
te bepalen dat de man € 319,- per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige];
te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van deze beslissing voor rekening van de man komen voor het geval deze door hem veroorzaakt worden.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De vrouw ontvangt een Ziektewetuitkering van
€ 541,- netto per maand en zij heeft dan ook behoefte aan een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud. Voor wat betreft de behoefte van de kinderen dient aansluiting te worden gezocht bij de tabel kosten van kinderen die deel uitmaakt van het Tremarapport. De man en de vrouw zijn vennoot van een rijschool, maar de man drijft feitelijk de rijschool en hij verzorgt de rijlessen. Rekening houdend met het gemiddelde resultaat van de rijschool over 2011, 2012 en 2013, heeft de man voldoende draagkracht voor de verzochte bijdragen.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank het verzochte onder b, c en d af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
- te verstaan dat partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over [minderjarige];
- een zorg- en contactregeling vast te stellen;
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vast te stellen op € 47,- per maand;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, primair overeenkomstig het voorstel van de man, subsidiair door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
De man stelt dat de rechtbank in haar beschikking voorlopige voorzieningen van
9 september 2013 een zorgvuldige draagkrachtberekening heeft gemaakt. Hij herhaalt hetgeen hij in die procedure heeft gesteld. De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Er dient rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 15%. Zolang de man de lasten van de echtelijke woning betaalt, is hij niet in staat om een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man heeft kennis genomen van het concept-ouderschapsplan van de vrouw. Hij gaat niet akkoord met het voorstel in dat plan [minderjarige] vrij te laten in haar contacten met de man. De man doet een voorstel tot een zorg- en contactregeling. De man doet tevens een voorstel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Het verweer op het zelfstandig verzoek

Volgens de vrouw dient het zelfstandige verzoek te worden afgewezen. Zij stelt aanvullend dat de behoefte van [minderjarige] € 355,- per maand bedraagt. Op dit bedrag moet het kindgebonden budget van € 86,- dat de vrouw voor [minderjarige] ontvangt in mindering worden gebracht, zodat een bedrag van € 269,- per maand bedraagt als eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] tot dat bedrag. Zij persisteert voor het overige en zij doet eveneens een voorstel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

De beoordeling

Inzake zaaknummer C/08/144821 / ES RK 13-1925
De vrouw heeft op 26 september 2013 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Dit verzoek bevat een eenzijdig door haar opgesteld ouderschapsplan ten aanzien van het minderjarige kind van partijen. Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Rv dient een dergelijk verzoekschrift een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat en de vrouw in haar verzoekschrift niet heeft gesteld waarom zij niet in staat is een ouderschapsplan te overleggen, is voldoende gebleken dat partijen op gespannen voet met elkaar leven en daardoor niet met elkaar kunnen communiceren over [minderjarige], waardoor van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande beslissingen nemen over de verzochte nevenvoorzieningen die het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht en daarmee derhalve, bij gebreke van een ouderschapsplan, conform artikel 815 lid 6 Rv in een ouderschapsregeling voorzien.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Ten aanzien van de echtscheiding
Nu de vrouw stelt en de man erkent dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding kan daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van het gezag
De rechtbank overweegt dat hoofdregel is dat ouders na de scheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Partijen zijn het erover eens dat zij na de echtscheiding gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
Nu voortduring van het gezamenlijk gezag na echtscheiding reeds uit de wet voortvloeit, zal de rechtbank het verzoek van de man om zulks te verstaan, afwijzen. Personen die beroepshalve bij [minderjarige] betrokken zijn, zijn volgens de wet verplicht om aan beide ouders dezelfde informatie te verstrekken.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
Partijen zijn het er over eens dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. Niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De rechtbank heeft geconstateerd dat partijen niet meer in staat zijn om als ouders op een volwassen en constructieve wijze met elkaar over hun kinderen te communiceren.
De communicatie tussen de kinderen en hun vader is mede hierdoor ook verstoord. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ingestemd met het voorstel van de Raad om zich aan te melden voor het project BRAM, een samenwerkingsverband van BOR, de Raad, het Algemeen Maatschappelijk Werk en MEE. Deze instanties zijn een samenwerking aangegaan voor het begeleiden van moeizame echtscheidingen. Het uitgangspunt hierbij is om de slechte communicatie tussen de ouders te verbeteren, alles in het belang van de kinderen.
De rechtbank verzoekt de Raad een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de zorg- en contactregeling wanneer het de ouders niet lukt om samen met BRAM tot een oplossing te komen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing over de zorg- en contactregeling aan.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
De jong-meerderjarige [X] heeft bij afzonderlijk verzoekschrift een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie verzocht van de man. Deze zaak staat bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/08/151824 / FA RK 14-279. Deze zaak hangt zeer nauw samen met de onderhavige zaak. Voor wat betreft de draagkracht van partijen heeft de rechtbank in beide zaken dezelfde uitgangspunten gehanteerd.
Ten aanzien van de behoefte van [minderjarige]
De man heeft niet betwist dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] (hierna te noemen: de behoefte van [minderjarige]) € 269,- per maand bedraagt, zodat deze behoefte in rechte vaststaat.
Ten aanzien van de draagkracht van de vrouw
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) heeft van € 541,- per maand en dat zij geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Ten aanzien van de draagkracht van de man
De rechtbank begrijpt dat partijen het erover eens zijn dat de volledige winst van de vennootschap in het kader van het berekenen van de draagkracht van de man, volledig aan hem dient te worden toegerekend. Dit ondanks de omstandigheid dat de vrouw op basis van de vennootschapsovereenkomst als medevennoot recht heeft op 40% van de gerealiseerde winst en de man op 60%. De vrouw heeft hierover gesteld dat de man de vennootschap feitelijk leidt en alle rijlessen verzorgt.
De rechtbank heeft bij de berekening van het inkomen van de man het gemiddelde van de jaarcijfers over 2011, 2012 en de geprognosticeerde jaarcijfers 2013 als uitgangspunt genomen. De rechtbank houdt geen rekening met de geprognosticeerde jaarcijfers 2014, omdat die prognose slechts is gebaseerd op de eerste twee maanden van dat jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is die periode te kort voor een betrouwbare prognose over het volledige jaar. Bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de man ook motorrijlessen verzorgt en dat hier in de zomermaanden veel meer vraag naar is dan in de wintermaanden. De winst over de jaren 2011, 2012 en 2013 bedraagt gemiddeld € 39.789,- per jaar (het gewogen gemiddelde over 2011/2012 ad € 36.461,- x 2 + het jaar 2013 ad € 46.447,- : 3). Mede gelet op de geprognosticeerde jaarstukken 2013 gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de man dat de winst over dat jaar is gedaald ten opzichte van 2011 en 2012. Weliswaar blijkt uit de BTW aangiften over voormelde jaren dat de omzet in 2013 is gedaald, maar de rechtbank sluit niet uit dat ook de bedrijfskosten zijn gedaald waardoor in 2013 toch een hogere winst is gerealiseerd dan in 2011 en 2012. Bovendien heeft de man geen definitieve jaarstukken 2013 overgelegd, zodat de rechtbank niet kan controleren of de daadwerkelijke winst 2013 afwijkt van de geprognosticeerde winst 2013.
De rechtbank heeft vervolgens rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling, de voor de man geldende tarieven inkomstenbelasting en heffingskortingen. Voor de man resulteert op basis van het voorgaande een netto besteedbaar inkomen van
€ 2.521,- per maand. Hierbij is geen rekening gehouden met het fiscale voordeel dat de man geniet in verband met de hypotheekrente en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Ten aanzien van de stellingen van de man over de aanvaardbaarheidstoets
De man stelt voorts dat de bijdrage die resulteert uit de draagkrachttabel – vanwege na te noemen last – voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij bij vaststelling van deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. Hij verzoekt de rechtbank daarom rekening te houden met zijn betalings-verplichting uit hoofde van stallingskosten van de pony’s van de kinderen van € 285,- per maand, de kosten van de kapitaalverzekering van € 215,- per maand en de helft van de huur van zijn nieuwe woning (waar hij samenwoont met zijn nieuwe partner) voor een bedrag van € 285,- per maand. Voorts dient volgens de man nog rekening te worden gehouden met zijn eigen risico van € 350,- per jaar (ofwel € 29,- per maand) omdat hij carapatiënt is en daarvoor medicijnen nodig heeft.
De vrouw maakt bezwaar tegen de opgevoerde huur. Zij stelt hierover dat de huidige partner van de man de huur reeds volledig betaalde voordat de man bij haar in de woning trok, en dus deze huur blijkbaar volledig voor haar rekening kan nemen, zodat deze kostenpost van de man buiten beschouwing dient te blijven. Zij erkent dat de man de stallingskosten voor de pony’s en de kosten voor de kapitaalverzekering voldoet. De rechtbank begrijpt dat de vrouw niet langer betwist dat de man zijn eigen risico ziektekosten daadwerkelijk realiseert.
De rechtbank stelt ook in deze procedure voorop dat in beginsel alle financiële verplichtingen van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen.
Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter buiten beschouwing kan laten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man gestelde financiële lasten/verplichtingen voor een deel voldoen aan de daaraan te stellen voorwaarden.
De door de man opgevoerde en door de vrouw niet weersproken stallingskosten van € 285,- per maand, de premie kapitaalverzekering van € 215,- per maand en het eigen risico ziektekosten van € 29,- per maand zal de rechtbank volledig bijplussen en bij het draagkrachtloos inkomen in aanmerking nemen.
De rechtbank begrijpt dat de man de helft van de huur van zijn huidige partner voor zijn rekening neemt. Dat de partner van de man deze woonlast eerder volledig zelf voldeed, doet daaraan niet af, nu het aannemelijk en reëel is dat de man een bijdrage in deze kosten voldoet. Daarnaast draagt de man de hypotheeklasten voor de echtelijke woning. Bij de berekening van de draagkracht voor kinderalimentatie wordt in de draagkrachttabel op forfaitaire wijze rekening gehouden met redelijke kosten van levensonderhoud zoals bijvoorbeeld woonlasten. Deze woonlasten worden in redelijkheid vastgesteld op 30% van het NBI. De rechtbank heeft het NBI van de man berekend op € 2.521,- per maand, hetgeen resulteert in forfaitaire woonlasten van € 756,- per maand (0,3 x NBI). Nu de totale netto woonlasten van de man - na aftrek van het fiscale voordeel dat hij hierover geniet - deze component niet overstijgen, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de forfaitaire woonlast.
De draagkracht van de man bedraagt derhalve 70% x (€ 2.521,- minus (0,3 x € 2.521,- +
€ 860,- + € 529,-) = € 263,-. De man heeft recht op een fiscaal voordeel van € 35,- per maand in verband met de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige]. De rechtbank zal de draagkracht van de man met dit bedrag verhogen. Dit resulteert in een draagkracht van in totaal € 298,- per maand voor kinderalimentatie.
Omdat de man op dit moment nog geen, althans zeer beperkt omgang heeft met [minderjarige], houdt de rechtbank vooralsnog geen rekening met een zorgkorting. Vanaf het moment dat er tussen de man en [minderjarige] wel structureel omgang plaatsvindt van gemiddeld minimaal een dag per week, heeft de man aanspraak op een zorgkorting. De rechtbank volgt wat betreft de hoogte van die zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Afhankelijk van de mate van omgang geldt een zorgkortingspercentage van 15% (gemiddeld een dag per week), 25% (gemiddeld twee dagen per week) dan wel 35% (gemiddeld drie dagen per week) van de behoefte, welke behoefte de rechtbank heeft vastgesteld op € 269,- per maand.
De draagkracht van de man dient naar het oordeel van de rechtbank gelijkelijk te worden verdeeld tussen [minderjarige] en [X]. Dit betekent dat de man in beginsel € 149,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [X] heeft de man dan eveneens beschikbaar een bedrag van € 149,- per maand.
Ten aanzien van de partneralimentatie
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw € 1.785,- per maand bedraagt.
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de rechtbank rekening gehouden met een winst over de jaren 2011, 2012 en 2013 van gemiddeld € 39.789,- per jaar, met de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling, de voor de man geldende tarieven inkomstenbelasting en heffingskortingen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van het NBI in verband met de partneralimentatie wel rekening gehouden met de fiscale voordelen in verband met de hypotheekrente en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het NBI van de man bedraagt hierdoor € 2.948,- per maand.
De rechtbank houdt rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de navolgende lasten (alles op maandbasis):
- de bijdrage in de huur van zijn partner ad € 285,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur ad € 219,-;
- de hypotheekrente ad € 541,-;
- het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,-;
- de premie Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekering) ad € 140,-, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW ad € 35,-;
- het verplicht eigen risico ad € 29,-;
- de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 215,-;
- de stallingskosten ad € 285,-.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met een op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 1.510,- per jaar.
Gelet op dit alles en gelet op voormelde bijdragen voor [minderjarige] en [X], resteert voor partneralimentatie vóór berekening van het belastingvoordeel een bedrag van € 133,- per maand.
De rechtbank merkt hierbij echter op dat kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van éénentwintig jaren nog niet hebben bereikt, sinds de wijziging per 1 maart 2009 van artikel 1:400 lid 1 Burgerlijk Wetboek voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen.
De man heeft een voor levensonderhoud beschikbare draagkracht van in totaal € 431,- per maand. De behoefte van [minderjarige] bedraagt € 269,- per maand. Bij afzonderlijke beschikking heeft de rechtbank de behoefte van [X] vastgesteld op € 208,- per maand. De behoefte van de vrouw bedraagt € 1.785,- per maand. De draagkracht van de man is ruim onvoldoende om volledig te kunnen voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], in de kosten van levensonderhoud en studie van [X] en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man dient daarom zijn volledige draagkracht van € 438,- per maand te gebruiken voor [minderjarige] en [X].
De rechtbank zal de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vaststellen op € 223,- per maand. Bij afzonderlijke beschikking zal de rechtbank de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [X] vaststellen op € 208,- per maand.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie wordt afgewezen.
Ten aanzien van de ingangsdatum
De vrouw heeft geen ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] verzocht. De rechtbank zal de bijdrage vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 26 september 2013.
Ten aanzien van de overige verzoeken van de vrouw
De rechtbank wijst af het verzoek van de vrouw om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van [minderjarige] kan of zal worden verstrekt.
De rechtbank acht dit verzoek te onbepaald.
De rechtbank wijst eveneens af het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging. Dit verzoek is niet op de wet gegrond. Executiekosten moeten immers worden verhaald door de executie zelf. Bovendien heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat de man niet vrijwillig zal nakomen.
Inzake zaaknummer C/08 152273 / ES RK 14-410
Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
De peildatum
Als peildatum voor de omvang en de waardering van de huwelijksgoederengemeenschap zal de rechtbank de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding hanteren, zijnde
26 september 2013. Partijen zijn het erover eens dat voor wat betreft de waardering van de onderneming van die datum kan worden afgeweken. Als peildatum voor de waardering van de onderneming hanteert de rechtbank op verzoek van partijen 31 december 2013.
De woning aan de [adres] te [plaats] en de hypotheek bij de ING met nummer [XXXX]
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de woning uiterlijk op 1 mei 2014 in de verkoop gaat. Partijen zullen in onderling overleg bepalen welke makelaar de verkoopopdracht zal worden gegund.
Partijen zijn het er ook over eens dat met de verkoopopbrengst de hypotheek wordt afgelost en dat ieder van partijen een gelijk deel van de restant hypotheekschuld en de verkoopkosten zal dragen.
De onderneming [naam]
Partijen zijn het erover eens dat de vennootschap onder firma wordt ontbonden en dat de man de rijschool voortzet als eenmanszaak.
Partijen verschillen over de waarde van de vennootschap. Volgens de man is de vennootschap afgerond € 11.798,- waard en komt de vrouw de helft van die waarde toe.
Volgens de vrouw is de onderneming meer waard. Alleen de goodwill bedraagt volgens de vrouw al € 20.338,-. De vrouw komt de helft van de waarde toe. Daarnaast stelt de vrouw dat de man de rijlessen voor zijn partner, mevrouw [Y], voor een bedrag van € 1.165,- buiten de boekhouding heeft gehouden. Volgens de vrouw heeft de man voor die rijlessen een valse kwitantie afgegeven en zijn die rijlessen zwart aan de man uitbetaald. De vrouw heeft een incassobureau de opdracht gegeven om de lesgelden alsnog te incasseren bij mevrouw [Y]. Hiermee zijn kosten gemoeid van € 426,82. Deze incassokosten en voormelde lesgelden van € 1.165,- dienen te worden verrekend bij de verdeling van de waarde van de onderneming. Voorts stelt de vrouw dat zij in 2013 arbeid heeft verricht voor de vennootschap en dat zij recht heeft op 40% van de winst uit onderneming over 2013.
De rechtbank zal een deskundige benoemen om de waarde van de onderneming vast te stellen. De vrouw heeft na de mondelinge behandeling verzocht om de beslissing op dit onderdeel aan te houden, omdat de belastingdienst nader onderzoek wil doen naar de onderneming. Volgens de vrouw heeft de belastingdienst vermoedens van onregelmatigheden in de boekhouding en dient het onderzoek te worden afgewacht.
De man heeft hierover gesteld, dat niet de belastingdienst maar de vrouw vermoedens heeft van onregelmatigheden in de boekhouding. De rechtbank gaat voorbij aan dit verzoek om uitstel van de vrouw. De vrouw stelt weliswaar dat zij een brief van de belastingdienst heeft ontvangen over het onderzoek, maar die brief heeft de vrouw niet overgelegd. Mocht er sprake zijn van onregelmatigheden in de boekhouding, dan gaat de rechtbank ervan uit dat die onregelmatigheden tijdens het onderzoek door de deskundige boven water zullen komen.
De man heeft voorgesteld om de heer M. Pool, RA bij Forquegroep Advising Services als deskundige te benoemen. De vrouw heeft zich over de te benoemen deskundige nog niet uitgelaten. Zij zal hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld en haar zal hiertoe een termijn van twee weken worden gegund.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man in 2013 grote bedragen privé aan de vennootschap heeft onttrokken en dat die onttrekkingen de winst hebben gedrukt. Deze stelling is niet juist. Privé-mutaties (onttrekkingen en stortingen) zijn niet bedrijfsmatig en mogen daarom niet in de winst- en verliesrekening worden verantwoord, zodat ze geen invloed hebben op het resultaat. Deze privé-mutaties hebben enkel invloed op het eigen vermogen.
De Norton motorfiets met kenteken [xx-zz-xx]
De vrouw heeft gesteld dat zij de motorfiets heeft verkocht voor € 6.900,-. Volgens de man was deze motorfiets € 10.794,- waard. Ter staving van zijn stelling heeft de man een schermafdruk van een pagina van eBay overgelegd met daarop een verkoopadvertentie van een motorfiets van hetzelfde merk. De vraagprijs van die motorfiets bedraagt 8.995 Engelse Pond. De rechtbank is van oordeel dat uit die schermafdruk niet kan worden afgeleid dat de waarde van de motorfiets € 10.794,- bedroeg, omdat het voor de rechtbank niet mogelijk is om te controleren of het om een soortgelijke motorfiets gaat. Bovendien betreft het een vraagprijs en is de marktwaarde niet alleen afhankelijk van merk en type, maar ook van de staat van onderhoud en het aantal gereden kilometers.
De rechtbank zal de waarde van de motorfiets vaststellen op € 6.900,-, zijnde de kennelijk gerealiseerde verkoopopbrengst en dit bedrag in de verdeling betrekken. De helft van de verkoopprijs komt de man toe. De rechtbank merkt hierover op dat de vrouw laakbaar heeft gehandeld ten opzichte van de man door de motorfiets te verkopen zonder hem hierover vooraf te informeren en te consulteren.
De Volvo V70 met kenteken [xx-zz-xx] en de Triumph motorfiets met kenteken [xx-zz-xx]
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij de Volvo heeft verkocht voor € 1.000,- en de motorfiets voor € 1.250,-. Partijen zijn het erover eens dat de man de helft van de verkoopopbrengst toekomt.
De kapitaalverzekeringen bij Nationale Nederlanden met de nummers [XXXX] en [XXXX]
Partijen zijn het erover eens dat de kapitaalverzekering met nummer [XXXX] op de peildatum een afkoopwaarde had van € 5.735,- en de kapitaalverzekering met nummer [XXXX] een afkoopwaarde van € 6.199,-. Deze verzekeringen zullen worden gebruikt voor de aflossing van de restant hypotheekschuld.
De kapitaalverzekering bij RVS met nummer [XXXX]
Partijen zijn het erover eens dat deze kapitaalverzekering zal worden afgekocht en dat de netto afkoopwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
De kapitaalverzekering bij Reaal met nummer [XXXX]
De man heeft onweersproken gesteld dat hij deze kapitaalverzekering heeft afgekocht voor een bedrag van € 7.411,93. De vrouw komt de helft van de afkoopsom toe, waarop nog wel de verschuldigde revisierente in mindering moet worden gebracht. Volgens de man is hij over de afkoopsom een revisierente verschuldigd van 20%. De afkoopsom is uitbetaald in 2014.
De vrouw wenst de helft van de afkoopsom te ontvangen van de man.
De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van de afkoopwaarde aan de vrouw dient te voldoen. Deze afkoopwaarde dient nog te worden verminderd met de verschuldigde revisierente. De man dient de vrouw te zijner tijd tijdig te informeren over die rente.
De kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [XXXX]
Deze kapitaalverzekeringen zijn nog niet afgekocht. Partijen zijn het erover eens dat deze kapitaalverzekeringen alsnog zullen worden afgekocht en dat beide partijen ieder de helft van de netto afkoopwaarde toekomt.
De bankrekening bij SNS Bank met nummer [XXXX]
De man heeft onweersproken gesteld dat hij deze privérekening op 8 oktober 2013, en dus na de peildatum, heeft geopend. De rechtbank is van oordeel dat deze bankrekening daarom niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt en buiten de verdeling dient te blijven.
De kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [XXXX]
Partijen zijn het erover eens dat deze kapitaalverzekering al in 2002 is afgekocht dan wel is premievrij gemaakt en dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde.
De kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [XXXX]
Partijen zijn het erover eens dat deze kapitaalverzekering niet kan worden afgekocht. Zij zijn overeengekomen dat de man de premie van € 120,- per kwartaal zal blijven betalen. De afkoopwaarde op de peildatum bedroeg € 3.268,-. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een bedrag van € 1.634,- toekomt en dat de man dit bedrag aan de vrouw zal voldoen.
Het Aegon Koersplan met nummer [XXXX]
Volgens de man is dit koersplan in 2009 of 2010 afgekocht en is de afkoopwaarde gebruikt voor de aankoop van een personenauto.
De vrouw stelt dat zij niet weet of dit koersplan inderdaad is afgekocht.
De rechtbank zal bepalen dat dit koersplan, indien nog aanwezig, zal worden afgekocht en dat de netto afkoopwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
De schuld bij Visa Card
Partijen zijn het erover eens dat de schuld op de peildatum € 829,99 bedroeg en dat partijen ieder de helft van die schuld zullen aflossen.
De schuld bij Visa Krediet
Partijen zijn het erover eens dat de schuld op de peildatum € 2.035,05 bedroeg en dat partijen ieder de helft van die schuld zullen aflossen.
De ROZ-lening
Partijen zijn het erover eens dat dit een schuld betreft die in de gemeenschap valt. De hoogte van de schuld op de peildatum is partijen niet bekend.
De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder de helft van deze schuld zullen aflossen.
De Omega horloges
Partijen zijn het erover eens dat de door hen in 1992 aangeschafte horloges, beide partijen genoegzaam bekend, zullen worden verdeeld zonder nadere verrekening in die zin dat de vrouw het dameshorloge krijgt toegescheiden en de man het herenhorloge.
De inboedel
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. Zij hebben afgesproken dat de man op zaterdag 25 april 2014 om 13.00 uur al het gereedschap, de autobanden, alle motorkleding, de aanhanger, de motor en de gitaar ophaalt bij de vrouw. De overige inboedel wordt aan de vrouw toegescheiden zonder nadere verrekening over en weer.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij niet meer in het bezit is van het door de man in 2006 aangeschafte Omega herenhorloge. Zij heeft voorts gesteld dat zij de draaibank zonder medeweten en toestemming van de man heeft verkocht voor een bedrag van € 400,-. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat de vrouw aan de man ter compensatie een bedrag van in totaal € 450,- zal voldoen.
Iedere verdere beslissing over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt aangehouden in afwachting van het onderzoek door de nog nader te benoemen deskundige.
De beslissing
De rechtbank:
Inzake zaaknummer C/08 144821 / FA RK 13-1925
1.
Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [1995] te [plaats] gehuwd.
2.
Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1999], bij de vrouw zal zijn.
3.
Stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1999],
met ingang van 26 september 2013 vast op een bedrag van € 223,- (tweehonderd drieëntwintig euro) per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.
De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de zorg- en contactregeling wanneer het de ouders niet lukt om samen met BRAM tot een oplossing te komen.
5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing over de zorg- en contactregeling aan.
6.
Verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 24 september 2014voor uitlating partijen.
Inzake zaaknummer C/08 152273 / ES RK 14-410
7.
Stelt de vrouw in de gelegenheid om binnen twee weken na heden zich uit te laten over de te benoemen deskundige.
8.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H. van der Lecq, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.