In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie door de vader voor zijn meerderjarige dochter, [verzoekster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader voldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoekster]. De rechtbank heeft de behoefte van [verzoekster] vastgesteld op € 208,- per maand, rekening houdend met haar eigen inkomsten en de norm van de Wet Studiefinanciering. De vader had verweer gevoerd tegen de hoogte van de bijdrage, maar de rechtbank oordeelde dat zijn financiële verplichtingen, waaronder stallingskosten voor de pony's van de kinderen, in aanmerking genomen moesten worden bij de berekening van zijn draagkracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.521,- per maand, en dat zijn draagkracht voor kinderalimentatie € 431,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de kosten van levensonderhoud van zowel [verzoekster] als haar minderjarige zus, [zus]. De rechtbank heeft de bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoekster] vastgesteld op € 208,- per maand, ingaande op de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 7 februari 2014. De overige verzoeken van [verzoekster] zijn afgewezen, waaronder het verzoek om de vader te veroordelen in de kosten van de tenuitvoerlegging.
De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader niet als een chicanerende procespartij kan worden aangemerkt, gezien de discussie over de behoefte van [verzoekster] en de draagkracht van de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.