5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Feit 1: oplichting dan wel heling van vier Samsung Galaxy SII telefoons
Volgens de officier van justitie kan de onder feit 1 primair ten laste gelegde oplichting, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel heling. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich in de periode van 17 tot en met 18 april 2012 heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde oplichting. Het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien. De rechtbank overweegt daartoe verder nog als volgt.
Namens [bedrijf 1] B.V. is op 17 april 2012 bij KPN in Enschede een order geplaatst voor vier nieuwe zakelijke GSM-abonnementen en vier Samsung Galaxy SII mobiele telefoons. Als vestigingsadres van [bedrijf 1] B.V. is opgegeven [adres 2] in [woonplaats], terwijl het bedrijf officieel gevestigd is aan de [adres 3] in [plaats 1]. Als contactpersoon werd opgegeven [naam 1], geboortedatum [geboortedag] 1973, waarbij de persoon zich legitimeerde met een rijbewijs met nummer [rijbewijsnummer]. Bedoelde geboortedatum en rijbewijsnummer zijn identiek aan die van de verdachte. [naam 1] zou bereikbaar zijn op telefoonnummer
[telefoonnummer]. Dit nummer staat op naam van medeverdachte [verdachte 5], de echtgenote van verdachte. Verdachte heeft dit telefoonnummer naar eigen zeggen in gebruik, hetgeen tijdens het onderzoek bevestigd wordt wanneer dit nummer door het onderzoeksteam wordt afgeluisterd. Op 18 april 2012 zijn bedoelde Samsung-telefoons door middel van een “Delivery Plus zending” afgeleverd op het adres [adres 2] in [woonplaats], het toenmalige verblijfadres van verdachte. Een “Delivery Plus zending” houdt in dat de koerier de goederen alleen mag afgeven aan de persoon die genoemd is in de order en als deze persoon zich legitimeert met het legitimatiebewijs zoals dit is opgegeven bij het plaatsen van de order. Van het legitimatiebewijs is door de koerier een foto gemaakt. Hoewel deze foto vrijwel onleesbare gegevens toont, kan het gelet op voornoemde procedure niet anders dan dat dit het rijbewijs is van de in de order vermeldde [verdachte 1], [adres 2], [woonplaats], zijnde de verdachte. Verder komt het uiterlijk van de persoon op de foto van het legitimatiebewijs overeen met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie. De afgeleverde telefoons zijn diezelfde dag voor een bedrag van € 1.200,- verkocht aan telefoonwinkel GSM-fan in Enschede.
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af, in onderling verband en samenhang bezien, dat het verdachte is geweest die, in de periode van 17 april 2012 tot en met 18 april 2012, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid, KPN heeft bewogen tot afgifte van vier mobiele Samsung Galaxy SII telefoons.
Feit 2: diefstal (Schiedam)
Volgens de officier van justitie kan de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, al dan niet in vereniging. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging .
De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt de aangifte van mevrouw [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1928, waaruit blijkt dat er op 23 oktober 2012 omstreeks 19.45 uur bij haar woning is aangebeld. Als zij de deur opent ziet zij een man, die zichzelf introduceert als “recherche”, achter de man staat op de trap nog een vrouw. De man overhandigt haar papieren en vraagt haar of ze even mee wil komen omdat er schade aan haar auto zou zijn. Aangeefster loopt met de man mee. Eenmaal buiten ziet ze dat haar auto inderdaad schade heeft. Ook ziet ze de vrouw, die ze eerder op de trap heeft gezien, weer langs lopen. Kort daarop rondt de “man van de recherche” het gesprek af. Zodra aangeefster weer in haar woning is, bemerkt ze dat de gouden sieraden, die ze die dag om had, niet meer in het schaaltje in de keuken liggen. Ook zijn dure zonnebrillen en kleding verdwenen. Nadat aangeefster de politie heeft gebeld en verbalisanten bij haar in de woning zijn gearriveerd wordt via de intercom aangebeld. Als een verbalisant naar beneden gaat ziet hij een man die qua signalement lijkt op de man die aangeefster eerder heeft beschreven. De man gaat er, bij het zien van de politie, vandoor en rijdt weg in een donkere auto, naar later blijkt een Volvo.
Na een achtervolging door een motoragent, waarbij ook geschoten wordt, raakt de Volvo zodanig beschadigd dat verder rijden onmogelijk is en wordt verdachte nabij een tankstation aangehouden. In de auto worden goederen aangetroffen die door aangeefster worden herkend als haar eigendom.
Ook wordt een kladblok in de auto aangetroffen waarop een doordruk te zien is van een tekst bestaande uit onder meer het kenteken van de auto van het slachtoffer. Even later worden ook twee vrouwelijke verdachten aangehouden die zich, na uit de gecrashte Volvo gevlucht te zijn, in de auto van een klant van het tankstation hebben verstopt. Naar later blijkt zijn dit medeverdachten [betrokkene 1] en [verdachte 8].
De lezing van aangeefster wordt in hoofdlijnen ondersteund de verklaring van getuige [getuige 1], een overbuurman van aangeefster. De getuige heeft die dag vier personen uit een auto zien stappen. Het zou gaan om een man, een vrouw en twee kinderen. De man schreef iets op een stuk papier. Een kwartier later ziet de getuige de man terugkomen met een vrouw die hij herkent als zijn overbuurvrouw. De man wijst naar de achterkant van haar auto en zegt “dat de hele kant gespoten moet worden”. De getuige ziet een van de kinderen naar de man lopen en iets tegen hem zeggen. De man wijst naar de zwarte auto. Daarop pakt het kind een zwarte handschoen uit de auto en maakt het handvat van de bijrijdersdeur van de auto van aangeefster schoon. Vervolgens komen de vrouw en het andere kind aanlopen. De vrouw heeft een tas in haar hand. De man en het kind stappen in de auto en rijden weg. Ze stoppen even kort om de vrouw en het andere kind te laten instappen.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de getuigenverklaring ondeugdelijk is nu hij spreekt over een man, vrouw en ‘twee kinderen’, overweegt de rechtbank dat uit het dossier
blijkt dat [betrokkene 1] en [verdachte 8] kleine en tengere vrouwen zijn die gemakkelijk veel jonger kunnen worden ingeschat, zodat het gegeven dat zij door de getuige als ‘kinderen’ worden omschreven niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, en meer in het bijzonder gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal en de aanhouding van de verdachten, na een wilde achtervolging waarbij de vluchtauto niet uit het zicht van de politie is geweest, de verklaringen van de getuigen en de in de Volvo aangetroffen voorwerpen - te weten het kladblok met een doordruk van het aan aangeefster door de dader overhandigde briefje, de zwarte wollen handschoen, waarmee mogelijk vingerafdrukken van verdachte zijn weggepoetst, en de van aangeefster gestolen goederen - dat verdachte zich samen met [betrokkene 1] en [verdachte 8], schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal.
De rechtbank heeft daarbij ook in haar overwegingen betrokken dat verdachte en zijn medeverdachten er kennelijk voor gekozen hebben om voor de hierboven beschreven feiten en omstandigheden die, op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven.
Feit 3: bedreiging van motoragent [slachtoffer 2]
Volgens de officier van justitie kan de onder 3 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van motoragent [slachtoffer 2]. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 3.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De in het dossier aanwezige verklaringen van onder meer de verdachte, medeverdachten, de bij het incident betrokken motoragent en de andere verbalisant lopen dermate uiteen dat er teveel onduidelijk is met betrekking tot de positie van de motor en de Volvo ten opzichte van elkaar en de snelheid waarmee de Volvo van verdachte reed. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of bij verbalisant [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen dan wel het leven zou kunnen verliezen en zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging.
Feit 4: deelneming aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van een organisatie is sprake bij een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Om te kunnen vaststellen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de rechtbank derhalve te bezien of sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin de deelnemers in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeerden.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft,
waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend, dat wil zeggen dat de feitelijke werkzaamheden van de organisatie op het plegen van misdrijven gericht dienen te zijn. Het oogmerk is niet gekoppeld aan een bepaalde gedraging, maar moet aanwezig zijn bij de organisatie waaraan wordt deelgenomen. Het gaat daarbij niet om het oogmerk bij de afzonderlijke leden van de organisatie, maar om het oogmerk van het samenwerkingsverband als geheel.
Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen ondersteunen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Uit de jurisprudentie betreffende de Hofstad-groep (HR 2 februari 2010, LJN BK 5193) volgt dat ook in geval niet is gebleken van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een daaruit voortvloeiende druk om zich aan de regels te houden, sprake kan zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
Bij de beoordeling van de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en of verdachte daaraan heeft deelgenomen, overweegt de rechtbank als volgt.
Aanleiding
In 2011 is door verschillende politieregio’s onderzoek gedaan naar een mogelijke criminele organisatie die, in wisselende samenstellingen, verantwoordelijk zou zijn voor inbraken en insluipingen bij ouderen door middel van een babbeltruc. Deze inbraken en insluipingen vonden plaats in Nederland, Duitsland en België. Naar dit samenwerkingsverband is een grootschalig opsporingsonderzoek ingesteld, genaamd Ginaf. Tijdens het Ginaf-onderzoek zijn telefoongesprekken, gevoerd via de telefoons van meerdere personen, afgeluisterd en opgenomen. Verder zijn de mastgegevens van de telefoons van de verdachten in kaart gebracht. Ook zijn camera-observaties uitgevoerd en zijn camerabeelden uitgekeken van camera’s gericht op geldautomaten. Ook zijn getuigen, waaronder katvangers, goudinkopers en medewerkers van Cash Converters, gehoord.
Handelwijze organisatie
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen een groep personen met een zekere organisatiegraad, waarbij de organisatie en daarmee verdachte en anderen zowel (gekwalificeerde) diefstallen als gewoontewitwassen tot oogmerk hadden. Er was steeds sprake van dezelfde werkwijze, namelijk het aanspreken en afleiden van de slachtoffers, terwijl een ander of anderen de woning doorzocht(en). Was er niemand thuis dan werd er ingebroken. De buit bestond voornamelijk uit contant geld, bankpasjes en sieraden. De slachtoffers werden, als de pincode al niet bij de diefstal zelf was bekend geworden, nadien gebeld om de pincodes van de bankpassen te achterhalen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland, waarbij het opvallend was dat regelmatig dezelfde geldautomaten werden gebruikt. Er waren auto’s beschikbaar om bij de slachtoffers thuis te komen. Deze voertuigen stonden in veel gevallen op naam van andere mensen (katvangers), zodat de voertuigen niet te linken zijn aan de insluipers. Ook werd in de genoemde periode door diverse leden die tot deze groep behoorden grote hoeveelheden uit misdrijf afkomstige (gouden) sieraden en munten verkocht aan onder meer de firma [bedrijf 2] en beleend bij Cash Converters in Enschede.
Onderlinge contacten en sluiertaal
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefonische contacten tussen de verdachten onderling. De rechtbank constateert dat deze telefonische contacten onder andere betrekking hadden op afspraken omtrent de diefstallen en het gewoontewitwassen. Deze interpretatie is gerechtvaardigd nu vaststaat dat in genoemde telefonische contacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er onder meer op
1 oktober 2012 om 11:43:41 uur door [verdachte 7] tegen [verdachte 8] over “kun je van mama datgene meenemen waar je ermee kan praten” gesproken en werd op 2 oktober 2012 om 20:04:36 uur door [verdachte 8] gesproken over “weet je nog dat een
nn-vrouw heeft verteld, dat er een hamburger in de la lag, we zijn dat gaan kopen en vonden geen andere hamburgers”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank - in samenhang met de aangiftes, telecomgegevens, camerabeelden en observaties - duidt op het ophalen van portofoons voorafgaand aan een tweetal insluipingen en op het niet aantreffen van de beoogde buit. De verdachten hebben geen, dan wel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Aannemelijk is dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd en daarover kennelijk ook onderling afspraken hebben gemaakt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit afgeluisterde telefoongesprekken, weergegeven in zaaksdossier 021, op de pagina’s 5819 e.v. dat [verdachte 1] op de vraag waar hij is zegt: “Ik mag niet zeggen waar ik ben”. Een medeverdachte, die het gesprek overneemt zegt op de herhaalde vraag: “waar ben je”: “Hier buiten, maar ik kan nu niet praten”. Op pagina 5820 zegt [verdachte 1] op de vraag waarom hij de telefoon niet opnam: “omdat ik buiten ben”, en “omdat ik bij de mensen was”. Kennelijk is dat bij leden of gelieerden aan de criminele groepering een voldoende verklaring voor het niet opnemen van de telefoon.
Verder constateert de rechtbank dat in een enkel telefonische contact, kennelijk in strijd met de gemaakte afspraken en/of geldende mores, over het verhullend taalgebruik bij telefoongesprekken, ook direct gevraagd wordt of een ander mee gaat stelen. Op 18 september 2012 om 19.47 uur werd door [verdachte 1] gesproken met een NN-vrouw en gevraagd (letterlijk vertaald) : "Ga we stelen"? NN- vrouw antwoordt: "Morgen om 10 of 11".
Voor een volledig overzicht van de telefonische contacten die duiden op het bestaan van een criminele organisatie en aanwijzingen bevatten voor het criminele oogmerk van de organisatie volstaat de rechtbank op deze plaats met verwijzing naar de paragrafen 4.9.1. tot en met 4.9.11 van zaaksdossier 37.
Werkauto’s en katvangers
Bij de inbraken en insluipingen is gebruik gemaakt van verschillende voertuigen, zogenoemde ‘werkauto’s’ die in ruil voor geld of cocaïne op naam van katvangers werden gezet. Dit waren vaak personen die in een afhankelijkheidsrelatie stonden tot de dadergroep, zoals veelplegers, drugsverslaafden en alcoholisten. De katvangers werden ook vaak gebruikt om geld te pinnen met de gestolen bankpassen. Een aantal van deze ‘katvangers’ waaronder [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], heeft bij de politie voor de verdachten belastende verklaringen afgelegd. Verder heeft een medewerkster van het postkantoor verklaard dat een aantal verdachten op het postkantoor komt om tegen betaling kentekens op naam van katvangers te zetten. Ook hadden de verdachten zelf vaak kortdurend meer kentekens op naam staan, waarvan de eigendom niet uit (toereikende) legale inkomstenbronnen kan worden verklaard.
Gebruik van portofoons en valse identiteiten
Er werd bij het plegen van de inbraken en insluipingen een opvallend gebruik gemaakt van portofoons, vaak van het merk Alecto. Deze portofoons zijn bij aanhoudingen en controles veelvuldig aangetroffen in de auto van de verdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat, in tegenstelling tot mobiele telefoons, portofoons niet kunnen worden getapt of getraceerd. Ook maakten leden van de dadergroep regelmatig gebruik van rekwisieten (mutsen, sjaals, brillen etcetera) en werd er met valse identiteiten gewerkt.
Inleveren sieraden:
Uit de verstrekte registratielijsten van firma [bedrijf 2] in [plaats 1] blijkt dat in de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2013 voor een bedrag van ongeveer € 328.000,-- aan (gouden) sieraden is ingeleverd door de leden van de Ginaf-groep dan wel hun familieleden of katvangers. Uit de administratie van Cash Converters in Enschede blijkt dat Cash Converters in de periode van 16 januari 2012 tot 30 juli 2013 na belening van met name sieraden voor een bedrag van € 55.722,01 aan de Ginaf groep heeft betaald. De medewerkers van firma [bedrijf 2] en Cash Converters bevestigen dat de verdachten op grote schaal sieraden inleverden.
Leden van het georganiseerd verband en rolverdeling
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een georganiseerd verband tussen
de verdachten. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol.
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was duurzaam van aard nu deze dadergroep zich - in ieder geval - gedurende de ten laste gelegde periode op de hierboven omschreven wijze bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen en gewoontewitwassen.
Rol van verdachte
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang en in verband bezien met de overige bewijsmiddelen zoals vermeld in dit vonnis, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 juni 2013 heeft deelgenomen aan de hiervoor omschreven criminele organisatie.
Verdachte heeft een aandeel gehad en gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de criminele organisatie. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte binnen de criminele organisatie een initiërende en sturende rol heeft vervuld. Met deze handelingen heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Feiten 5 en 6: diefstallen in Almere en Oosterbeek
Gelet op de samenhang zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Volgens de officier van justitie kunnen de onder 5 en 6 ten laste gelegde diefstallen in vereniging, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen dan wel aan oplichting, al dan niet in vereniging. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit
5 primair en subsidiair en van feit 6.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met anderen zowel in Almere als in Oosterbeek schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een pinpas.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Almere
Aangever [slachtoffer 3], geboren op [geboortedag] 1920, heeft verklaard dat er op 1 oktober 2012 omstreeks 13.00 uur bij zijn woning in [plaats 2] is aangebeld. Als aangever de deur opent ziet hij een man, die vertelt dat hij van woningbouwvereniging Alliantie is. De man vraagt of de buren wel eens overlast veroorzaken. Aangever antwoordt ontkennend, maar vertelt dat hij wel al enige tijd last heeft van lekkage in de schuur. Daarop loopt hij samen met de man via de woonkamer naar de schuur. De man pakt zijn mobiele telefoon en belt naar het lijkt “met kantoor”. Hij zegt aangever dat de lekkage die week nog gerepareerd zal worden. Opeens komt er een vrouw binnen die “oh ben je hier” tegen de man zegt. Als de vrouw aangever in verband met het terugstorten van de reparatiekosten vraagt om zijn bank- of gironummer, overhandigt aangever haar zijn bankpas. De volgende dag bemerkt aangever dat hij zijn bankpas kwijt is. Navraag bij de ING-bank wijst uit dat bij pinautomaten in Nederland en Duitsland in totaal € 3.000,- van zijn rekening is afgeschreven.
Getuige [getuige 2] bevestigt de lezing van aangever op onderdelen en heeft tussen 13.30 en 14.00 uur twee meisjes uit de woning van aangever zien komen. Hij zag dat de meisjes in de portiek van zijn voordeur gingen staan en na ongeveer 1 minuut weer naar de woning van aangever renden en naar binnen gingen. Na een paar minuten kwam één van de meisjes samen met een man uit de woning en stapten beiden in een Mazda. De getuige beschrijft de man als een man met een normaal postuur van 1.90 meter lang, met zwart lang haar en 30-40 jaar oud. De man droeg volgens de getuige een lange zwarte leren jas tot over de knie.
De meisjes waren volgens de getuige ongeveer 18 jaar oud, 1.70 meter lang en hadden een smal postuur. Ze droegen allebei een witte broek en een zwarte jas.
Oosterbeek
Aangever [slachtoffer 4], geboren op [geboortedag] 1926, heeft verklaard dat op 1 oktober 2012, omstreeks 21.30 uur de verlichting rondom zijn woning in [plaats 3] aan ging en hij een man in zijn tuin zag lopen. De man vertelde dat zijn auto zonder benzine stond en vroeg aangever of hij even van zijn telefoon gebruik mocht maken. Daarop liep aangever met de man via de garage zijn woning in. De man bleef vervolgens in de werkkamer van de aangever achter om te bellen. Kort daarna werd er aangebeld door een vrouw die zich voorstelde als de dochter van de man. Ze vertelde dat ze Italiaans sprak en een handigheidje wist om cijfercombinaties te houden. Daarop vroeg ze aangever naar zijn pincode. Toen aangever haar de code liet zien, schreef zij deze op en schreef ze boven de getallen allerlei tekens. Nadat de man opnieuw de woonkamer in kwam lopen en zei ‘het is gelukt’, verliet het stel haastig de woning. Later op de avond kreeg aangever het vermoeden dat er iets niet pluis was en bleek zijn bankpas te zijn verdwenen. Als aangever contact opneemt met de ING-bank blijkt er een bedrag van € 1.750,- van zijn rekening te zijn afgeschreven.
De verklaring van aangever wordt in grote lijnen ondersteund door een buurman, die heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 21.35 uur een auto hoorde stoppen en een man heeft zien lopen in de tuin van aangever. Omstreeks 22:10 is hij naar de betreffende auto gelopen en heeft hij het kenteken, [kenteken 1], genoteerd. Even later zag deze buurman een man en daarachter twee personen richting de groene auto lopen. Omdat ze klein van stuk waren dacht de buurman dat de twee personen kinderen waren. Uit camerabeelden van de Faberstraat in Enschede van die ochtend blijkt dat een persoon die voldoet aan het signalement van verdachte in een auto met dat kenteken wegreed.
Om 16:52 uur wordt met de gestolen bankpas uit Almere geld opgenomen in Amsterdam en om 19:10 uur in Maarssen. Later die avond wordt met de in Oosterbeek gestolen pas om 22.26 uur geld opgenomen bij de ING-bank en om 22.28 uur bij de Rabobank in het nabijgelegen Doorwerth. Vervolgens is met de gestolen bankpas uit Almere om respectievelijk 23:05 bij de Sparkasse en om 23:17 uur bij de Volksbank in Kranenburg/Kleve gepind. Met de gestolen bankpas uit Oosterbeek is om respectievelijk 23:07 uur geld opgenomen bij de Sparkasse en om 23:18 uur bij de Volksbank in Kranenburg/Kleve. Aansluitend is op 2 oktober 2012 om 00:08 uur bij de ING-bank aan de Van Schevichavenstraat in Nijmegen en om 00:12 uur bij de Rabobank aan het Keizer Karelplein in Nijmegen opnieuw met de in Almere gestolen pas geld opgenomen.
Uit peilbakengegevens blijkt dat de gsm-telefoon met nummer [telefoonnummer], die op naam van verdachte’s levenspartner [verdachte 5] staat, maar die dag in gebruik is bij verdachte, op 1 oktober 2012 vanuit Enschede naar Almere is gereden en op de door aangevers genoemde tijdstippen nabij de plaatsen delict in Almere en Oosterbeek is geweest als ook nabij de geldautomaten in Amsterdam, Maarssen en Doorwerth op de momenten dat er met de gestolen bankpassen geld is opgenomen.
De betrokkenheid van verdachte, [verdachte 7] en [verdachte 8] bij de diefstallen van een bankpas in Almere en Oosterbeek, blijkt naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang bezien, uit de aangiftes en getuigenverklaringen, cameraobservatie, peilbakengegevens en informatie over pintransacties in Nederland en Duitsland, als ook uit de inhoud van de tapgesprekken.
Zo is op camerabeelden van de Faberstraat in Enschede te zien dat verdachte daar op
1 oktober 2012 om 10:50 uur in een Opel Vectra komt aanrijden. Verdachte wordt door het observatieteam omschreven als een man met zwart haar en een fors postuur. Hij draagt op dat moment een zwarte lange jas, een donkere broek en donkere schoenen. Verdachte steekt de Faberstraat over en loopt richting de Steenweg. Om 10.55 uur zien verbalisanten een auto van het merk Mazda met kenteken [kenteken 1] de Steenweg uitrijden en de Faberstraat inslaan. De vorm van het gezicht en de mondhoek van de bestuurder van de Mazda vertonen grote overeenkomsten met die van verdachte. Een foto-vergelijking toont dat overtuigend aan op pagina 5948 van zaaksdossier 021.
De betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten [verdachte 7] en [verdachte 8] bij de diefstallen leidt de rechtbank voorts af uit de inhoud van de tapgesprekken. Zo belt [verdachte 7] (roepnaam: [verdachte 7]) op 1 oktober 2012 om 11.43 uur met [verdachte 8] (roepnaam: [verdachte 8]) en vraagt haar "kun je van mamma datgene meenemen waar je mee kan praten." Niet lang daarna, om 11.50 uur, belt [verdachte 1] naar het telefoontoestel van [verdachte 4], de moeder van [verdachte 8] en zegt tegen [verdachte 8], die kennelijk de telefoon opneemt, dat zij naar buiten moet komen. Vervolgens rijdt de auto van verdachte naar Almere zo blijkt uit mastgegevens. Om 12.48 belt [verdachte 7] met haar oma [betrokkene 6] en om respectievelijk 18.05, 19:53, 20:04 en 21:29 uur belt [betrokkene 7] ([betrokkene 7]) met zijn levenspartner en medeverdachte [verdachte 8].
Nu uit voornoemde gesprekken niet blijkt dat er sinds het vertrek uit Enschede iemand is bijgekomen of is weggegaan en zowel in Almere als in Oosterbeek samen met een man ‘twee meisjes/jonge vrouwen’ zijn gezien, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [verdachte 7] en [verdachte 8] schuldig heeft gemaakt aan de hierboven besproken diefstallen van bankpassen in Almere en in Oosterbeek. Uit de inhoud van de tapgesprekken, waarin zowel verdachte als zijn medeverdachten in sluiertaal spreken, blijkt voorts dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarbij ook in haar overwegingen betrokken dat verdachte en zijn medeverdachten er kennelijk voor gekozen hebben om voor de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven.
Feiten 7 en 8: diefstal door middel van een valse sleutel
Gelet op de samenhang zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Volgens de officier van justitie kunnen de onder 7 en 8 ten laste gelegde diefstallen in vereniging door middel van een valse sleutel, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen, al dan niet in vereniging. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de feiten 7 en 8.
De rechtbank is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van de onder 7 en 8 ten laste gelegde diefstallen in vereniging door middel van een valse sleutel, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Sprundel
Op 27 april 2011 is om 23:22 uur met een in Sprundel gestolen bankpas behorende bij rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] en de daarbij behorende pincode, bij een geldautomaat van de Sparkasse Westmünster Alstätte in Ahaus, een bedrag van € 500,- opgenomen. Eerder die dag is de echtgenote van aangever door een onbekende vrouw bezocht. De vrouw vertelde op zoek te zijn naar een caravanstalling en heeft daarop samen met de bewoonster de schuren bekeken. Op maandag 2 mei 2011 is door aangever geconstateerd dat in de woning in [plaats 4] onder andere een bankpas met bijbehorende pincode is weggenomen. Van de diefstal is door aangever [slachtoffer 5] aangifte gedaan.
Sevenum
Op 27 april 2011 is om 23:33 uur met een in Sevenum gestolen bankpas behorende bij rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en de daarbij behorende pincode, bij een geldautomaat aan de Haaksbergerstraat 8 in Ahaus een bedrag van € 500,- opgenomen. Eerder die maand is bij aangever [slachtoffer 6], die samen met zijn zuster in een boerderij in [plaats 5] woont, ingebroken. Onder andere werd een bankpas ontvreemd en uit het nachtkastje werd een briefje weggenomen met daarop de pincode. Van de diefstal is door aangever [slachtoffer 6] aangifte gedaan.
De officier van justitie heeft de camerabeelden van genoemde geldopnames gevorderd. Deze beelden zijn daarop getoond in het programma Opsporing Verzocht. Er zijn in totaal 54 tips binnengekomen. In 11 tips wordt verdachte als ‘dader 4’ genoemd.
Vijf van de tips betreffen herkenningen door verbalisanten. Zij hebben verdachte herkend onder meer omdat zij met hem in politieverhoor zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook vermeld uit welken hoofde zij verdachte (her)kennen. Ook de rechtbank is op grond van de eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende “stills” van de camerabeelden van oordeel dat deze verbalisanten hun conclusie op basis van deze beelden hebben kunnen trekken. Voorts is zij ook op basis van de eigen waarneming van deze “stills” van de camerabeelden, in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie, van oordeel dat verdachte de persoon is, die twee keer samen met een ander geld heeft opgenomen met een gestolen bankpas. Ook [verdachte 4] herkent verdachte op een foto van de pintransactie met de te Sevenum gestolen bankpas. Behalve verdachte is, op de beelden dicht in verdachtes nabijheid, nog een ander persoon te zien. Deze persoon probeerde kort daarvoor met beide gestolen pinpassen eveneens geld op te nemen. Op grond hiervan, gezien in samenhang met de feiten en omstandigheden met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte zich op 27 april 2011, samen en in vereniging met een ander, tweemaal, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van € 500,- door middel van een valse sleutel.