ECLI:NL:RBOVE:2014:5629

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
08/955278-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door verkeersfout van bestuurster

Op 22 oktober 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurster van een auto betrokken was bij een verkeersongeval op 11 februari 2014 in Haaksbergen. De verdachte heeft door een verkeersfout, namelijk het niet verlenen van voorrang aan een fietser, een ongeval veroorzaakt waarbij een vrouw is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan het primair tenlastegelegde, omdat niet bewezen kon worden dat haar verkeersfout een misdrijf opleverde. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de fietser, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De rechtbank heeft rekening gehouden met de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder in aanraking is gekomen met de politie. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955278-14
Datum vonnis: 22 oktober 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 oktober 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. Reah en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.M. Snellink, advocaat te Eibergen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) op
11 februari 2014 in Haakbergen als bestuurder van een personenauto een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij mevrouw [slachtoffer] om het leven is gekomen, dan wel (subsidiair) dat verdachte op genoemde datum in Haaksbergen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht waardoor zij in aanrijding is gekomen met een fietser.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 11 februari 2014 te Haaksbergen, gemeente Haaksbergen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Morsinkhofweg/Peddedijk ter
hoogte van de kruising van die weg met de Oldenkotsedijk,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig,
onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
(terwijl) de Mosinkhofweg op de kruising van deze weg met de Oldenkotsedijk
overging in de Peddedijk, en/of
terwijl de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk een
gelijkwaardige kruising betrof, en/of
(terwijl) in de rijrichting van verdachte kort na de kruising van de
Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk de kruising van de Peddedijk met
de Huttenweg was gelegen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen
weggedeelte van die weg en/of de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met
de Oldenkotsedijk en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven
letten, (immers heeft zij, verdachte, alvorens zij de kruising van de
Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk is opgereden, haar aandacht met
name, althans in aanzienlijke mate, (mede) gericht op een op de Huttendijk
rijdend motorrijtuig (auto) welke haar, verdachte, van links naderde), en/of
(daarbij) haar snelheid niet, althans in onvoldoende mate (verder) heeft
verminderd (aangepast aan de plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) een op de Oldenkotsedijk rijdende (voor haar, verdachte, van rechts
naderende) fietser niet tijdig heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk
is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan die fietser en/of
(daarbij) niet in staat was haar voertuig tijdig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
fietser,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd
gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 11 februari 2014 te Haaksbergen als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Morsinkhofweg,
ter hoogte van de kruising van deze weg met de Oldenkotsedijk,
(terwijl) de Mosinkhofweg op de kruising van deze weg met de Oldenkotsedijk
overging in de Peddedijk, en/of
terwijl de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk een
gelijkwaardige kruising betrof, en/of
(terwijl) in de rijrichting van verdachte kort na de kruising van de
Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk de kruising van de Peddedijk met
de Huttenweg was gelegen, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen
weggedeelte van die weg en/of de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met
de Oldenkotsedijk en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven
letten, (immers heeft zij, verdachte, alvorens zij de kruising van de
Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk is opgereden, haar aandacht met
name, althans in aanzienlijke mate, (mede) gericht op een op de Huttendijk
rijdend motorrijtuig (auto) welke haar, verdachte, van links naderde), en/of
(daarbij) haar snelheid niet, althans in onvoldoende mate (verder) heeft
verminderd (aangepast aan de plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) een op de Oldenkotsedijk rijdende (voor haar, verdachte, van rechts
naderende) fietser niet tijdig heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk
is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan die fietser en/of
(daarbij) niet in staat was haar voertuig tijdig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte als bestuurder van een personenauto in aanrijding is gekomen met een fietser, mevrouw [slachtoffer].
Mevrouw [slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding komen te overlijden.
Ten aanzien van de vraag of de fout van verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 WVW 1994 dient de rechtbank vast te stellen of de
verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate zij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005, UN A05 822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus krachtens voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt in dat een bestuurder zijn rijgedrag dient aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet valt vast te stellen dat verdachte te hard heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat zij gehinderd werd door de zon en dat zij daarom de zonneklep in een beweging naar beneden heeft getrokken. De van rechts komende fietser heeft zij niet gezien. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het enkel niet zien van een medeweggebruiker niet kan worden aangemerkt als een feitelijke gedraging die schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert. Nu geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, kan niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde worden gekomen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken. De gedraging van verdachte, het geen voorrang verlenen aan de van rechts komende fietser, leidt evenwel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 februari 2014 te Haaksbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Morsinkhofweg, ter hoogte van de kruising van deze weg met de Oldenkotsedijk, terwijl de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk een gelijkwaardige kruising betrof, en daarbij een op de Oldenkotsedijk rijdende voor haar, verdachte, van rechts naderende fietser niet tijdig heeft waargenomen, en vervolgens de kruising van de Morsinkhofweg/Peddedijk met de Oldenkotsedijk is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan die fietser en vervolgens in aanrijding is gekomen met die fietser, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurster van een auto een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg van dat verkeersongeval is mevrouw [slachtoffer] komen te overlijden. Ter zitting is namens de zoons van het slachtoffer een slachtofferverklaring afgelegd. Zij hebben naar voren gebracht welke leegte het overlijden van hun moeder veroorzaakt en hoe groot het gemis is. Door verdachtes handelen is aan de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht. Een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, zal dit leed niet ongedaan kunnen maken. Strafoplegging dient bovendien te geschieden, niet alleen met inachtneming van de, in dit geval desastreuze, gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In deze zaak acht de rechtbank niet bewezen dat de verkeersfout een misdrijf oplevert en moet er in de strafmaat rekening mee worden gehouden dat een verkeersfout in de vorm van een overtreding is gemaakt.
Als uitgangspunt voor strafbare feiten als de onderhavige dient te worden gekeken naar hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Bij de vaststelling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft om haar werkplek te kunnen bereiken. De rechtbank acht, gelet op genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geldboete van
€ 400,00 passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 24c en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 400,00,bij niet betaling te vervangen door
acht (8) dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. B.C. Maresch-Evers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.
Mr. B.C. Maresch-Evers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.