In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen, maar had deze niet verricht. De officier van justitie had daarop de tenuitvoerlegging van 19 dagen vervangende hechtenis bevolen. De veroordeelde maakte bezwaar, stellende dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij niet langer vervolgd zou worden, na een kennisgeving van sepot die hij had ontvangen. Deze kennisgeving betrof een andere strafzaak van zijn zoon, maar de veroordeelde had dit niet goed begrepen.
De politierechter heeft de procedure behandeld waarbij de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren. De raadsman voerde aan dat de veroordeelde niet had kunnen weten dat de kennisgeving sepot niet voor hem bestemd was, omdat de parketnummers van de zaken sterk op elkaar leken. De politierechter heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de lopende strafzaak tegen hem en dat hij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de zaak was ingetrokken.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de politierechter geoordeeld dat het bezwaarschrift gegrond is. De rechter heeft besloten dat het aantal te verrichten uren taakstraf op nihil moet worden gesteld, omdat de veroordeelde niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en de verwarring rondom de kennisgeving sepot. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is genomen door mr. Hendriks, politierechter, in aanwezigheid van de griffier.