ECLI:NL:RBOVE:2014:5831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
C/08/162280 / KG ZA 14-336
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van honden in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft eiser een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel de afgifte van twee honden, genaamd Samantha en Senna, te vorderen. Eiser stelt dat hij de eigenaar is van de honden, die tijdens de relatie met gedaagde zijn aangeschaft. De relatie tussen partijen is beëindigd op 15 juli 2014, waarna de honden bij gedaagde zijn gebleven. Eiser vordert dat gedaagde de honden binnen twee dagen na het vonnis aan hem afstaat, op straffe van een dwangsom.

Gedaagde betwist de eigendom van de honden en stelt dat zij de kosten voor de aanschaf heeft gedragen. Zij voert aan dat eiser in een schuldsanering zat en dat de honden gezamenlijk eigendom zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de eigendom van de honden vast te stellen. De voorzieningenrechter concludeert dat nader feitenonderzoek en bewijslevering noodzakelijk zijn, maar dat een kort geding hiervoor niet geschikt is.

Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter beslist dat de huidige situatie, waarbij de honden bij gedaagde verblijven, moet worden gehandhaafd totdat er in de bodemprocedure een definitieve uitspraak is gedaan. Tevens worden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/162280 / KG ZA 14-336
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W. Geersen-Janssen te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de nadere producties van eiser,
  • de mondelinge behandeling,
  • de ter zitting ingebrachte nadere productie van gedaagde.
1.2.
Het vonnis is bepaald op 22 oktober 2014, maar wordt vandaag bij vervroeging
uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Deze relatie is beëindigd op 15 juli 2014. Gedurende de relatie zijn twee honden, genaamd Samantha en Senna, gekocht.
2.2.
Sinds 15 juli 2014 verblijven de honden bij gedaagde.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bepaalt dat gedaagde binnen twee dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis de honden aan eiser dient af te geven, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2.
Eiser legt - samengevat weergegeven - aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 25 januari 2014 Samantha en op 12 april 2014 Senna heeft aangeschaft. Beide honden zijn door de verkopers aan hem geleverd en ter hand gesteld. Eiser stelt dan ook dat de honden hem in eigendom toebehoren. Gedaagde heeft de honden meegenomen en weigert hen aan eiser terug te geven. Het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat eiser bang is dat gedaagde niet goed voor de honden zorgt dan wel zal zorgen.
3.3.
Gedaagde voert verweer. Zij stelt - samengevat weergegeven - het volgende. Het spoedeisend belang ontbreekt. Daarnaast betwist gedaagde dat de honden eigendom zijn van eiser. Het feit dat eiser de koopcontracten heeft getekend is slechts toeval geweest. Partijen spraken begin dit jaar regelmatig met elkaar over de aanschaf van honden. Eiser beschikte echter niet over de financiële middelen, aangezien hij toegelaten was tot de wettelijke schuldsanering. Als er honden zouden worden aangeschaft zou gedaagde deze bekostigen, hetgeen zij ook heeft gedaan. Omstreeks 25 januari 2014, de dag waarop Samantha is gekocht, heeft gedaagde een bedrag opgenomen van haar krediet, waarmee zij de door eiser te betalen bedragen heeft voldaan, zodat eiser de aanschafprijs van Samantha zou kunnen voldoen. Voor de aanschaf van Senna hebben partijen ieder € 100,-- bijgedragen. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat Samantha haar eigendom is en dat Senna gezamenlijk eigendom is. De zorg voor de honden rustte volledig bij haar. Als de honden bij eiser worden geplaatst vreest gedaagde dat de honden niet de verzorging krijgen die zij nodig hebben en verdienen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van de vordering, te weten de afgifte van twee honden wegens vrees voor een noodtoestand, voortvloeit dat er sprake is van een spoedeisend belang.
4.2.
Eiser baseert zijn vordering op afgifte van de honden op de stelling dat hij eigenaar is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser dit - in het licht van hetgeen gedaagde heeft aangevoerd - onvoldoende aannemelijk gemaakt om tot toewijzing van de gevraagde afgifte aan hem te kunnen overgaan. Gedaagde betwist immers gemotiveerd dat eiser de (enige) eigenaar is van de honden. Eiser heeft weliswaar een overzicht van de ING overgelegd waaruit blijkt dat er eind januari 2014, op of omstreeks de dag dat Samantha is aangeschaft, een bedrag van € 1.000,-- van zijn bankrekening is opgenomen, doch daarmee heeft hij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aangetoond dat hij eigenaar van Samantha is. De vrouw stelt in dit kader namelijk dat zij omstreeks 25 januari 2014 een bedrag heeft opgenomen van haar krediet, waarmee zij de door eiser te betalen bedragen heeft voldaan, zodat hij de aanschafprijs van Samantha zou kunnen voldoen. Gedaagde heeft een afschrift van deze kredietopname overgelegd. Onduidelijk is gebleven wat destijds de bedoeling van partijen met betrekking tot de eigendom van de honden is geweest, aan wie (juridisch) is geleverd en meer feiten en/of omstandigheden die voor de beoordeling van de vraag wie eigenaar is/zijn relevant zijn. In het licht van de stellingen van partijen kan de voorzieningenrechter er bovendien niet aan voorbij gaan dat eiser ten tijde van de aanschaf van de honden was toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat nader feitenonderzoek en bewijslevering nodig is om de eigendom van de honden vast te stellen en daarover een beslissing te nemen. Een kort geding als het onderhavige leent zich hier echter niet voor.
4.3.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, in afwachting van de bodemprocedure, de huidige status quo dient te worden gehandhaafd, dat wil zeggen dat beide honden gedurende die procedure bij gedaagde blijven, op de plek waar zij de laatste maanden zijn verzorgd. Eiser stelt dat hij bang is dat gedaagde niet goed voor de honden zal zorgen, omdat hij heeft vernomen dat gedaagde één van haar eigen huisdieren, te weten een poes heeft laten inslapen en hij niet kan geloven dat deze poes aan nierfalen zou hebben geleden. Gedaagde heeft echter stukken van de Dierenkliniek Enschede overgelegd, waaruit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam blijkt dat er gekozen is voor euthanasie bij de poes wegens medische problematiek waarbij de prognose slecht was. Bovendien is tussen partijen niet (meer) in geschil dat gedaagde ten tijde van de relatie de zorg van de honden in ieder geval deels op zich heeft genomen.
4.4.
Met inachtneming van het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vordering van eiser moet worden afgewezen.
4.5.
Nu partijen een relatie hebben gehad, acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om de kosten van dit geding te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Wijst de vordering af.
5.2.
Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2014.